Waarom Niets soms beter is dan Iets.
Dag drie en we zijn onderweg in een rammelende huurauto die niet goed weet wat hij aan moet met de vijfde versnelling. De motor klinkt als een kat die een haarbal uitkotst, en bij elke heuvel prevelen we een schietgebedje.
De route die we nemen, noordoostwaarts vanaf Reykjavik, staat plaatselijk bekend als de Gouden Cirkel. De weg voert de haastige bezoeker langs alle hoogtepunten: de Althing, de meren, de geisers, een waterval of twee. Het is IJsland in een notendop. Wie geen tijd heeft om het hele eiland te zien neemt de Cirkel.
Handig, maar het betekent ook dat het doorgaans desolate landschap zwart ziet van de toeristen, daytrippers van allerlei pluimage. Amerikanen en Japanners zijn oververtegenwoordigd.
Dat massatoerisme levert interessante plaatjes op. Je kunt een halfuur door een volstrekt verlaten vlakte rijden, een bocht om komen en daar op een veld stuiten dat tot aan de horizon vol staat met toerbussen en four-wheel-drives.
Omdat de bezienswaardigheden op de route zo compact zijn, gedraagt iedereen alsof ze bang zijn om iets te missen. ‘Is daar iets te zien?’ roepen ze elkaar voortdurend toe. ‘Is daar iets? Of is er niets?’
Als er geen hele grote geiser is, of een hele hoge waterval, dan is het antwoord: ‘Nee, er is niks. Er is niets te zien.’
We komen bij een zanderige afrit, en daar staat een hele rij auto’s in de berm. Iedereen trapt instinctief op de rem: waar auto’s staan, is een bezienswaardigheid. En die moet gezien worden! Of op zijn minst vastgelegd voor het thuisfront. ‘Ja, daar zijn we óók geweest,’ moeten ze kunnen zeggen.
Als we uitstappen vragen we aan de mensen vóór ons: ‘Is er iets te zien?’
‘Dat willen wij ook weten,’ zeggen ze, en roepen naar de mensen vóór hen: ‘Is er iets te zien?’
De kreet wordt vele malen herhaald totdat iedereen met bescheten gezichten is samengestroomd bij de voorste auto. In die auto zit niemand. Ongerust kijken we om ons heen. Wáár is de bezienswaardigheid? Missen we iets?
‘Zie jij iets?’
‘Nee, ik zie helemaal niets!’
Iedereen struikelt over elkaar met de camera in gereedheid.
Uiteindelijk komt er uit het hoge bermgras een magere man tevoorschijn. Hij is bezig zijn broek dicht te knopen en blikt ons verbaasd aan.
‘Is er daar iets te zien?’ roepen we in koor.
‘Hier?’ vraagt hij verrast. ‘Nee hoor, ik moest alleen kakken!’
Verontwaardigd stromen we onze auto’s weer in. ‘Vals alarm!’ roepen we. ‘Er is niets te zien!’
En zo rijden we verder, door het grote lege landschap, van de ene bezienswaardigheid naar de andere. Van het ene ‘iets’ naar het andere ‘iets’. Dat is reizen voor de meeste mensen: je beweegt je van iets naar iets.
Watervallen worden aangegaapt door duizenden mensen en af en toe hóór je die dingen denken: rot allemaal toch eens op!
Uiteindelijk draaien we een berm in om op de kaart te kijken en even te pauzeren. We staan in een immense vlakte, leeg, dor, grauw en omgeven door grillige formaties van gestold lava.
Er is geen enkel geluid. Geen enkele beweging dan die welke wij zelf hebben meegebracht.
En dan heb ik plotseling een bescheiden, maar toch ietwat spiritueel-oceanische realisatie.
Dít is IJsland: de Leegte. Al die geisers en al die lagunes en al die vulkanen zijn prachtig. Maar het meest indrukwekkende is wat er niét is. Mensen. Auto’s. Bomen. Huizen. Wegen.
Het Grote Niets.
Het is adembenemend, bijna goddelijk. Ik moet denken aan een uitspraak van de Schotse komiek Billy Connelly: ‘There is something very impressive about a whole lot of nothing.’
Soms is de áfwezigheid van dingen vele malen mooier dan de aanwezigheid ervan.
Het moment duurt maar kort. Het is al laat in de middag en we hebben nog een hele reeks bezienswaardigheden af te werken.
Onze auto rochelt, kucht, braakt een haarbal op, en we zijn weer onderweg.