En weer gloort er een nieuwe dag over het IJslandse. Heb ik mij gisteren volgezogen met de Leegte (die zoals gezegd ruim voorradig is op dit plezierige eiland), vandaag stond er een activiteit op het programma die reeds lang bovenaan mijn bucket list prijkte: de Trollenjacht.

Hierover moet ik eerst het een en ander uitleggen. Trollen zijn een verhaal apart. Het zijn in de regel kleine, buikige wezentjes met stug piekhaar die bij voorkeur holen en grotten bewonen. In tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt zijn ze niet inheems. In de jaren ‘70 zijn ze in grote getale binnengehaald om het heersende arbeidstekort aan te vullen.

Men had verwacht dat de trollen vroeg of laat weer naar het land van herkomst zouden terugkeren, maar dat is niet gebeurd en nu zitten ze hier met de gebakken peren.

Trollen zijn een groot probleem in IJsland. Integratie in het dagelijks leven wil nog niet echt vlotten, en de overlast neemt hand over hand toe. Aanvankelijk haalden ze alleen kleine fratsen uit. Ze roofden schapen, knaagden aan elektriciteitskabels, veranderden mensen in steen, enzovoort, maar nu slenteren ze stomdronken over straat, knetteren rond op hun scooters, plaatsen gemene comments op internet en knijpen mannelijke voorbijgangers in de billen.

Vandaar dat de Trollen sinds een jaar of anderhalf vogelvrij zijn verklaard in pogingen hun aantallen terug te dringen. Normaal gesproken kost een jachtvergunning een lieve duit, maar relaties in de plaatselijkheid hebben mij een toegangsbiljet verschaft tot de Troll veiði, zoals het hier genoemd wordt.

De Trollenjacht begint al vroeg in de ochtend. Mijn gids, Snorri Magnussen, is een oudgediende. Hij weet precies waar de kleine toverwezentjes zich gedurende de dag ophouden. Mijn jachtgeweer is een .35 Remington, die ik nog ken van mijn jaren bij de padvinderij.

Eenmaal aangekomen op de jachtvelden benoorden Kleppjárnsreykir weet Snorri mij al snel enkele puike exemplaren te wijzen. Ik laat me prompt op de buik vallen, leg aan en los een schot.
Maar zó gemakkelijk laten die kleine klootzakken zich niet vangen. Mijn kogel gaat ver over, en daarop barst er een schril hoongelach los.

‘Je moet geduld hebben,’ maant Snorri.
Verderop heb ik meer geluk: met een fraai schot doorzeef ik een dikke trol die juist over de rand van zijn hol gluurt. We stoppen hem in de zak en gaan verder.

Uiteindelijk kom we bij een…

Pff weet u wat? Ik weet niet hoe dit lulverhaal af moet lopen. Ik heb trouwens honger en een lichte migraine.

Morgen weer nieuwe IJslandse avonturen, vriendjes!

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *