WALVIS AHOY
De mensen vragen mij vaak: Van Os, waarom ben jij eigenlijk op IJsland? Wij sturen jou niet om de haverklap centen om ergens in het buitenland op je verwaande indolente reet te gaan zitten.
Ik zal het u uitleggen.
Op een barre zomerdag het jaar 1627 werd de vredige woongemeenschap op de IJslandse Westmaneilanden aangevallen door piraten. De kleine gemeenschap bestond uit eenvoudige lieden die voornamelijk leefden van de visvangst. De piraten verschenen vrijwel uit het niets, moordden het halve dorp uit en namen al met al zo’n 400 mensen gevangen. Naar verluidt vermaakten de piraten zich opperbest; volgens ooggetuigen stampten ze giechelend en meesmuilend rond op het eiland. De gevangenen werden meegevoerd naar Algiers en daar op de slavenmarkt verkocht.
Wij weten vrij veel van deze gebeurtenissen omdat één van de gevangenen, de cultureel onderlegde dominee Ólafur Egilsson, zijn avonturen op schrift stelde. Als een van de weinigen wist hij terug te keren naar IJsland. Hij moest te voet door half Europa, maar hij keerde terug, waarna hij (vermoedelijk op verzoek van de bisschop) verslag deed van zijn gruwelijke reis.
Dit verslag, in IJsland bekend als het Reisubók Séra Ólafs Egilssonar, werd in 2008 naar het Engels vertaald door Karl Smari Hreinsson en Adam Nichols.
Wat maakt dit verhaal zo bijzonder?
Het gaat om de piraten. Dit waren geen Disneypiraten onder leiding van een schmierende Johnny Depp. Neen! Het waren moslims.
Moslimpiraten? Bestonden die dan? Ja. Ze staan bekend als de Barbarijse Zeerovers en waren afkomstig van Noord-Afrikaanse kusten in Marokko en Algerije.
Wat deden de moslims in vredesnaam in IJsland? Hoe kwamen ze daar? Hier kruipt een hele merkwaardige aap uit de mouw: steeds meer bronnen lijken te duiden op een grote Nederlandse betrokkenheid bij de Barbarijse operatie. Nederlanders dus, die samen met de moslims blanke slaven verhandelen? Het wordt steeds vreemder.
Afijn, de Nederlandse vertaling zal komend voorjaar verschijnen en verzorgd worden door niemand minder dan mijzelf. Ik kan het iedereen aanraden.
Ik ben dus op werkvakantie, en vandaag ben ik met professor Adam Nichols van de University of Maryland op weg naar de Westmaneilanden om een en ander ter plaatse te bekijken. Ten zuiden van Hvolsvöllur nemen we de ferry. Eenmaal op het eiland zullen we worden rondgeleid door de curator van het plaatselijk museum.
Adam en ik kunnen het bijzonder goed vinden. Hij loopt tegen de zeventig en zijn wanordelijke grijze krullen zouden je het idee kunnen geven van een verstrooide professor. Maar Adam is bijzonder scherp en weet veel over IJsland.
De ferry verlaat de haven en ik kijk reikhalzend uit over de grijze golven. Voor mij is de eerste keer dat ik een noordelijke zee bevaar, en ik vraag Adam of we geen walvissen te zien krijgen.
Mijn Amerikaanse vriend lacht hartelijk. Hij schudt zijn wanordelijke grijze krullen: ‘Nee, voor walvissen moet je in het noorden zijn. Bovendien komen ze niet zo dicht bij de kust, ze volgen de scholen makreel die buitengaats gaan.’
Adam is tientallen keren in IJsland geweest, heeft er zelfs een paar jaar gewoond, en zelfs hij heeft maar één keer een walvis gespot.
‘Het was een orka,’ vertelt hij, ‘een killer whale. Dit was ten noorden van Akureyri. Ik ben er speciaal voor naar de noordkust gereden, want ik wilde er heel graag een zien.’
Adam had weinig geluk in eerste instantie. Maar liefst driemaal moest hij met een speciale boot mee de zee op. ‘Kostte me een fortuin!’ zegt hij. ‘Eerst helemaal met de auto naar Akureyri, vandaar met een jeep naar de kust bij Árskógssandur, omdat de weg daar haast onbegaanbaar was geworden door stortregens.’
Vervolgens ging hij drie opeenvolgende dagen de zee op. ‘Pas bij de derde poging had ik geluk. Heel in de verte zagen we een hoge zwarte vin uit het water steken: een orka.’
Hij voegt er nogmaals aan toe: ‘Kostte een fortuin! Maar soms moet je er iets voor over hebben.’
Hij vraagt of ik al in het noorden ben geweest, maar ik vertel hem dat dit de eerste keer in mijn hele leven is dat ik op een plek ben waar je überhaupt een walvis ZOU KUNNEN zien.
Nog geen vijf minuten later, net buiten de haven, worden we opgeschrikt door een vreemd geluid. Een paar honderd meter van ons vandaan zien we een soort geiser, midden in de zee. Water sproeit omhoog.
‘Wat is dat?’ vraag ik verbaasd.
‘Geen idee,’ zegt Adam.
Dan, opeens, doemt er een inktzwarte gedaante op uit de golven. Een imposante rugvin, bijna als een reusachtig mes, doorklieft het opspattend schuim.
Aan boord van de ferry klinken schrille kreten en opgewonden stemmen. Iedereen rept zich naar de reling, waar Adam en ik staan.
‘Een walvis!’ roept iemand.
Adam grijpt zich vast van ongeloof.
‘Nee toch!’ brult hij. ‘Nee toch!’
De gedaante in het water lijkt op zijn flank te draaien en kortstondig zien we een sneeuwwitte onderbuik, glanzend in de zon.
‘Een orka!’ zegt Adam met een fluisterstem. ‘Het is een mother-fucking orka!’
Als het massieve, maar majestueuze beest een laatste maal water opspuit en in de golven verdwijnt klinkt er applaus aan boord. Ik heb in alle consternatie nog nét een foto weten te maken.
‘Een orka,’ ademt Adam weer. ‘Een godvergeten fucking orka!’
‘Mooi beest,’ zeg ik tevreden.
Vernietigend staart mijn vriend me aan. ‘Jij… jij godvergeten rottige mazzelaar.’
Op de eilanden worden we zoals beloofd rondgeleid. Onze gids is een sobere, stugge IJslander zoals ze hier in hoge mate voorradig zijn. Hij neemt ons mee naar een guur en verlaten rotsstrand in het uiterste zuiden, waar de moslimpiraten destijds aan land gingen.
Onze gids kijkt grimmig en ernstig. ‘Het was een afschuwelijke gebeurtenis,’ zegt hij met een sonoor stemgeluid. ‘Vrouwen en kinderen werden weggesleurd; zieken en ouden van dagen afgeslacht in hun bed; dorpelingen opgesloten in een brandende kerk. Je kunt je haast niet voorstellen hoe gruwelijk het moet zijn geweest…’
Adam en ik luisteren nauwelijks. Giechelend en meesmuilend stampen we rond op het eiland.
‘Een mother-fucking orka,’ sist Adam weer, en hij schudt zijn wanordelijke grijze krullen.