Genomineerd voor de Tomas Ross Thrillerwedstrijd
Er ging een golf van opwinding door Daphne heen toen ze de donkerblauwe Volvo herkende die de parkeerplaats van het hotel op draaide. Eindelijk! Nerveus kwam ze overeind en liep naar de receptie. Chris, haar jeugdliefde, haar minnaar. Getrouwd maar bijna gescheiden en hier in Frankrijk om met háár gelukkig te worden. Het afgelopen jaar hadden ze elkaar op zijn zakenreizen als projectontwikkelaar een paar keer heimelijk ontmoet, steeds in een ander hotelletje, maar nu zou het definitief zijn.
Ze stond stil omdat ze de stem van een man hoorde.
‘Muller,’ zei hij tegen de receptionist, ‘Chris Muller uit Den Haag. Ik heb eergisteren een kamer gereserveerd en betaald.’
‘Ah, bien sûr. Bienvenue, monsieur Muller. Chambre douze.’
Ze wilde nog een stapje naar voren doen maar haar benen weigerden. Ze staarde verbijsterd naar de man die met zijn koffer achter de receptionist de trap op liep. Wie hij ook was, dit was niet Chris.
Bijna daas, als in een droom, liep ze achter hem aan naar boven. Kon het een krankzinnig toeval zijn? Iemand die puur toevallig ook zo heette? Hoeveel Chris Mullers zouden er op aarde rondlopen? Alleen op Facebook waren er al vier Daphne Molenaars. Maar iets zei haar dat er meer aan de hand was. Er was iets eigenaardigs aan deze Chris, iets wat haar aandacht trok.
Halverwege de gang op de eerste verdieping bleef ze aarzelend staan. Kamer twaalf bevond zich aan het einde van de gang. De receptionist maakte de deur open. Chris – die andere Chris – was niet zo snel. Hij hinkte een beetje. Het leek wel alsof… ja, ze zag het nu duidelijk: zijn ene been was langer dan het andere. In feite was zijn hele lijf uit het lood geslagen; hij wekte de indruk tegen een onzichtbare muur te leunen.
Bij de kamer aangekomen bleef hij staan om de sleutel in ontvangst te nemen. De receptionist knikte, mompelde een groet en liep terug de gang in. Onwillekeurig deed Daphne een stapje opzij, de schaduwen in. Ze wilde die Chris Muller eens bekijken zonder zelf gezien te worden.
Toen hij de koffer naar binnen had geduwd en het licht had aangeknipt wierp hij een laatste blik op de gang. Daphne schrok. Er ging een kille huivering door haar lijf. Dat gezicht!
Niet dat het mismaakt was, of zelfs heel lelijk. Nee, het was een gewoon gezicht. In een menigte zou het nauwelijks opvallen. Maar er was iets mee, iets dat haar nekharen overeind deed staan. De ogen stonden opmerkelijk diep in de kassen, alsof ze naar binnen werden gedrukt. Ze waren helblauw, bijna té blauw, en de manier waarop ze de omgeving in zich opnamen had iets huichelachtigs. De mond was een dunne lijn, niet meer dan een penseelstreek, en de mondhoeken kromden omlaag. Dit, voelde ze, was iemand die nooit lachte.
Pas toen hij in de kamer verdwenen was durfde Daphne zich weer te bewegen. Haar hart bonsde nog.
Aarzelend ging ze terug naar beneden. Wat moest ze nu doen?
In de foyer zitten dan maar. Afwachten.
Dat gezicht… Waarom joeg het haar zo veel angst aan? Was het omdat ze, diep in haar hart, meende dat ze het al eens eerder had gezien? Heel lang geleden…
Haar telefoon begon te trillen. Een sms.
Het was Chris. Háár Chris.
Liefste,
Sorry dat ik zo laat ben. Ik zit vast op de Périphérique.
Achter het hotel is een bos. In dat bos is een meertje. Heel stil en romantisch.
Daar wil ik je ontmoeten.
Over drie kwartier ben ik bij je.
XXX
Van opluchting begon ze te lachen. Het was dus toch toeval. Een bizarre samenloop van omstandigheden. Nog even, en dan kon ze haar eigen Chris in de armen sluiten. En wat zou hij lachen als hij hoorde dat er nóg een Chris Muller in het hotel zat. En deze reed ook in een Volvo!
Tegen de tijd dat ze over een zigzaggend zandpad het bos in liep was het gaan schemeren. De voorzomer was zacht en vol zoete geuren. De maan tekende zich laag in het landschap af en gluurde als een toegeknepen oog tussen de takken door. Het aangewezen meertje kwam al snel tevoorschijn. Chris had gelijk: het was er heel stil, en heel romantisch. Het diepblauwe, bijna roerloze water werd omgord door een stugge rietkraag. Daar bovenuit staken oude bomen met knoestige takken.
Ze verzwikte haar enkel over een dorre tak op het pad. `Auw.’
Strompelend volgde ze het pad langs de oever en stuitte iets verderop op een oud bouwwerk. Het was een soort prieel, omgeven door donkergroene laurierbomen. Door de witte marmeren zuilen had het iets Grieks. Ook daar was het stil. Alleen de wind ruiste.
In het prieel was een stenen bankje dat uitkeek over het water. Daar ging ze zitten.
Wat een geweldige plek! Echt iets voor Chris om hier af te willen spreken.
De sprookjesachtige locatie was de volmaakte bekroning op een liefdesgeschiedenis die als een sprookje begonnen was. Ze was al vijftien jaar getrouwd, had zelfs drie kinderen, maar Chris Muller van de mavo had ze nooit echt uit haar hoofd kunnen zetten. Chris was niet alleen een ‘lekker ding’, zoals ze dat toen zeiden, maar ook heel geheimzinnig. Hij praatte weinig, zat altijd heel stilletjes te wezen, met zijn prachtige ogen mijmerend naar buiten gericht. Bijna onbenaderbaar was hij, en zelfs Daphne, die op school toch zo populair was, een amazone, een trendsetter, had het nooit aangedurfd om meer te doen dan hem op afstand bewonderen.
Daarom was het des te wonderbaarlijker dat hij haar aansprak toen ze elkaar jaren later weer ontmoetten. Op Facebook.
Hij zag er heel anders uit dan ze zich herinnerde, maar knap was hij nog steeds. Misschien had ze hem in haar fantasie mooier gemaakt dan hij in werkelijkheid was, maar hij straalde nog steeds de zachtmoedige geheimzinnigheid uit die haar zo fascineerde. Hij wilde alles van haar weten: wat er na de middelbare school van haar was geworden. Waar ze was gaan wonen. Wat ze nu deed.
En zo waren ze aan de praat geraakt. Eerst schuchter, tastend, grappenmakend, maar al gauw informeler en intiemer. Tot haar verbazing leek hij alles van haar te weten: welke muziek ze mooi vond, welke films ze keek, welke boeken ze las. `Ik heb in de klas vaak naar je gekeken,’ zei hij. ‘Maar ik had het lef niet om je aan te spreken. Je leek zo onbenaderbaar. Een echt ijskonijn.’
In de daaropvolgende gesprekken bleek dat ze nog veel meer gemeen hadden. Over alles dachten ze hetzelfde. Niet zelden vulden ze elkaars zinnen aan.
Haar zielsverwant.
Haar andere helft.
Wat had hij haar betoverd! Het was alsof hij haar diepste zielenroerselen kende.
Hun eerste geheime ontmoeting – ze waren allebei getrouwd – bezegelde haar vermoedens: zij hoorden bij elkaar.
Voor hem had ze uiteindelijk alles opgegeven: haar man, haar kinderen, alles!
In de verte, in het naburige dorpje waar ze in alle haast nog wat boodschappen had gedaan, hoorde ze de torenklok luiden: negen doffe slagen. Chris kon nu elk moment komen. Moest ze hem om de hals vliegen? Of moest ze koket blijven zitten en hem het werk laten doen?
Op dat moment hoorde ze het geluid van zachte voetstappen.
Daar was hij dan. Eindelijk. Wat had ze naar dit moment verlangd.
Haar hart maakte een sprongetje. O lieverd…
Maar toen stokte haar adem. Een ijselijke huivering schoot door haar lichaam. De man die voor haar kwam staan was Chris Muller. Maar niet háár Chris Muller. Die andere.
Alle woorden bevroren op haar tong.
De man keek haar donker aan met zijn loerende ogen. Nog steeds weigerden zijn dunne kleurloze lippen zich tot een glimlach te krullen. Toch zweemde er iets van spot om zijn mond.
Hallo Daphne.’
Ze kwam overeind en keek hem beduusd aan.
Wie… wie bent u?’ Haar stem was hees. `Ken ik u?’
Hij kwam wat naar voren. Hoewel het langzaam donker werd, kon ze hem duidelijk zien. Hij droeg een schoudertas en zijn jas was dichtgeknoopt. Nog steeds bewoog hij zich moeizaam, met ongelijke passen.
‘Je kent mij wel,’ antwoordde hij, ‘maar het is inderdaad al even geleden.’
‘Ik… ik weet niet…’
‘Kom op, denk eens goed na.’
Ze begon een beetje te rillen.
‘Sorry, maar ik heb echt geen idee…’
‘De mavo,’ zei hij. ‘De brugklas.’
‘De brugklas?’
Hij keek haar strak aan, hield haar blik met de zijne gevangen. ‘Melvin. Melvin Kuiper. Ik zat achter je met wiskunde. Bij meneer Veenstra. Weet je nog?’
Het begon haar te dagen. Vaag zag ze een bleke verschijning voor zich, puisterig, vlekkerig, dikke bril, meurend naar zweet. Een echte griezel.
‘Melvin…’ ademde ze. Opeens wist ze het. `Melvin! Melvin Mankepoot!’
Nu lachte hij. Maar het was geen plezierige lach. Het was een grijns, een scheve grijns die zijn lippen ruw uiteen rukte. ‘Precies, Melvin Mankepoot.’ Met iets van afkerigheid voegde hij eraan toe: ‘Die naam heb jij me gegeven, weet je nog?’
Ze schudde het hoofd.
‘Sorry… ik weet niet… ik begrijp niet…’
‘Jawel, ik weet het nog heel goed,’ onderbrak hij haar, terwijl hij de schoudertas op de grond liet glijden. ‘Melvin Mankepoot, die naam heb jij bedacht.’
Ze gaf geen antwoord.
Melvin ging met een vermoeide zucht tegenover haar zitten, zwaar leunend op de balustrade van het prieel. ‘Ik weet het nog heel goed,’ zei hij weer. Hij keek haar aan. ‘Het stomme is nog wel dat ik verliefd op je was. Stapelverliefd. Je was mijn eerste grote liefde, Daphne. Mijn enige zelfs. Ik zat altijd naar je te kijken. Maar ik had het lef niet om je aan te spreken. Je leek zo onbenaderbaar. Een echt ijskonijn.’
Haar lijf werd koud. Haar benen werden zo zwaar dat ze moest gaan zitten, of ze nou wilde of niet.
‘Op een dag,’ ging Melvin verder, ‘heb ik je een brief geschreven. Een heuse liefdesbrief. Heel mijn ziel heb ik erin blootgelegd. Ik was geen groot prater, ik stotterde te veel. Maar schrijven, dat kon ik wel. Nog steeds trouwens. Ik kan mensen met woorden betoveren. Zolang ze me niet zien, kan ik ze naar de toppen van verrukking voeren. Een beetje zoals Cyrano de Bergerac, als je dat iets zegt. Afijn, op een dag schreef ik je een brief. Een hele lange brief, zeker drie kantjes. Ik zag mezelf als een Apollo. Ken je dat verhaal, van Daphne en Apollo? Dat hij haar najaagt en dat zij in een laurierboom verandert? Waarschijnlijk niet, maar dat doet er ook niet toe…’
Ze werd steeds nerveuzer. Het was alsof er een enorme hand om haar strottenhoofd lag en dat langzaam dichtkneep. Hoe ver was ze van de bewoonde wereld af? Veel te ver. Als ze zou gillen zou niemand haar horen. Rennen kon ook niet: haar verstuikte enkel!
Melvin praatte onverstoorbaar verder. Zijn ogen waren nu niet langer op haar gericht. Maar ze waren helder, opmerkzaam en sluw.
‘Die brief heb ik zeker drie weken in mijn jaszak gehouden,’ vervolgde hij. ‘Ik durfde hem niet te geven. Ik was bang voor je reactie. Maar steeds als ik hem overlas dacht ik: dit is zó prachtig, zó poëtisch. Ze moét hem wel mooi vinden! Ze moet wel van mij gaan houden, dat kan niet anders!’
Met een wrange lach keek hij haar aan.
‘Maar toen wist ik nog niet wat een afschuwelijk vals rotwijf je bent…’
Ze begon zachtjes te snikken.
Hij zag haar tranen niet, of deed alsof. ‘Je hebt hem aan iedereen laten zien, mijn brief, weet je nog? Je riep: Kijk! Een liefdesbrief van mankepoot! Een brief van die griezel!’
Hij ging rechtop zitten. ‘Toen heb ik gezworen dat ik het je ooit betaald zou zetten. Hoe dan ook. En toen ik je op Facebook zag, dacht ik: dit is mijn kans. Als ik me nou eens voordoe als Chris Muller, die gozer waar ze altijd naar zat te lonken… Jezus, als je eens wist hoe geraffineerd ik te werk ben gegaan! Ik heb zelfs een acteur betaald om je te ontmoeten. Ik wilde het je eerst laten voelen, snap je? Ik wilde dat je zou ervaren hoe het voelt om alles wat je liefhebt te verliezen.’ Met een krankzinnig lachje voegde hij eraan toe: ‘Gek hè, dat een mens zo ver gaat. Maar je bent niet de enige op m’n lijst.’
De tranen stroomden nu over haar wangen.
Ze snikte: ‘Het spijt me. Het spijt me dat ik je zo gekwetst heb vroeger. Maar doe me geen… Laat me alsjeblieft gaan…’
Zonder op haar woorden te reageren ritste hij zijn schoudertas open. Vervolgens haalde hij een rol tape, een rol vuilniszakken en een groot hakmes tevoorschijn.
Daarna keek hij om zich heen en knikte goedkeurend. ‘Ik vond dit zo’n toepasselijke plek. Dat Griekse prieel. En dan met die laurierbomen eromheen. Precies zoals bij Daphne en Apollo! Ik dacht: hier moet ik haar krijgen. Hier moet het eindigen.’
“De wraak is mank; zij komt langzaam, maar zij komt.”
Victor Hugo