1e prijs in de Tomas Ross Thrillerwedstrijd
Er ging een golf van opwinding door Daphne heen toen ze de donkerblauwe Volvo herkende die de parkeerplaats van het hotel op draaide. Eindelijk! Nerveus kwam ze overeind en liep naar de receptie. Chris, haar jeugdliefde, haar minnaar. Getrouwd maar bijna gescheiden en hier in Frankrijk om met háár gelukkig te worden. Het afgelopen jaar hadden ze elkaar op zijn zakenreizen als projectontwikkelaar een paar keer heimelijk ontmoet, steeds in een ander hotelletje, maar nu zou het definitief zijn.
Ze stond stil omdat ze de stem van een man hoorde.
‘Muller,’ zei hij tegen de receptionist, ‘Chris Muller uit Den Haag. Ik heb eergisteren een kamer gereserveerd en betaald.’
‘Ah, bien sûr. Bienvenue, monsieur Muller. Chambre douze.’
Ze wilde nog een stapje naar voren doen maar haar benen weigerden. Ze staarde verbijsterd naar de man die met zijn koffer achter de receptionist de trap op liep. Wie hij ook was, dit was niet Chris.
Het zat fout. Dat voelde ze meteen.
Iets aan de kop van die bedrieger – wie hij ook was – beviel haar niet. De haviksneus, de dikke lippen en dan die kleine zwarte kraaloogjes. De speurende blik maakte haar angstig en instinctief trok ze zich in de schaduwen terug. Gelukkig! Hij had haar niet gezien.
Wie was die man? En wat had hij met Chris te maken?
Om te voorkomen dat ze alsnog gezien werd, glipte ze naar buiten. Het hotel lag gelukkig in een rustige zijstraat van de Rue Tiquetonne waar geen auto’s reden en waar ze kon opgaan in de uitgaansmassa. Om de hoek van Hotel Victoires Opéra was bovendien een stil straatje, waar ze haar mobiel tevoorschijn haalde.
Chris nam niet op, iets wat hij normaal wel deed als zij belde. Ze sprak zijn voicemail in: ‘Lieverd, met mij. Waar blijf je toch? Er is hier iemand die zich voor jou uitgeeft. Ik maak me zorgen. Wat is er aan de hand?’
Toen ze haar mobiel weer opborg merkte ze dat haar hand klam was. Hij trilde zelfs een beetje. Over haar rug gleed die ijskoude siddering die je voelt als je badend in het zweet wakker wordt na een boze droom. Wie was die man? Kende ze hem? Hij kwam haar niet bekend voor.
Het hotel durfde ze niet meer in. Stel dat ze hem tegenkwam.
Om van de schrik te bekomen ging ze iets verderop in de straat een bistro binnen, door het gedrang aan het oog onttrokken. Het was zo’n oud groezelig cafeetje waar je je moeiteloos kon voorstellen Chagall, Hemingway of Modigliani tegen het lijf te lopen. Ze bestelde een cognacje en ging met haar rug tegen de muur zitten.
Het was nog vroeg in de avond. De hitte van de dag was aan het verdwijnen en de verstikkende windstilte had plaatsgemaakt voor een zacht briesje dat gelukkig wat koelte met zich meebracht. Er waren weinig Parijzenaren op straat. De meeste mensen die zich door de nauwe straat wurmden waren ontegenzeggelijk toeristen, met korte broeken en rugzakjes en zonnebrillen.
Zelfs aan het tafeltje naast haar zaten toeristen, Hollanders nog wel, twee blonde delletjes aan de Remy Martin.
‘Echt waar, schat, Mallorca is helemaal het einde! Je móet daar eens naartoe. De mensen zijn daar zo chill, weet je wel. En je kunt er tot aan november in zee zwemmen.’
‘Meid, dat klinkt fantastisch.’
Er klonk een harde knal, niet ver bij haar vandaan. Ze schrok zich lam. Een schot? Een aanslag? Ach nee, het was 14 juli. Quatorze Juillet. Ze zou het bijna vergeten. Chris had zelfs nog beloofd dat ze vanaf de Seine naar het vuurwerk zouden kijken.
Ze moest de neiging onderdrukken om nogmaals naar haar mobieltje te grijpen. Als Chris in de gelegenheid was, zou hij zeker iets laten horen. Het had geen enkele zin hem nog eens te bellen. Toch bleef ze het ding vasthouden, als om er steun bij te vinden.
Opeens sloeg haar hart een slag over. Ze bevroor.
Aan de overkant van de straat, roerloos tussen de mensen, stond de man met de haviksneus.
Bijna liet ze haar mobieltje vallen.
Het was hem! Zonder twijfel! Hij stond met zijn handen in de zakken van een lange, veel te warme overjas en keek naar haar. Zijn ogen fonkelden griezelig en het leek erop dat hij zelfgenoegzaam stond te glimlachen.
Ze schoot overeind. Snel gooide ze wat euro’s op tafel en liep naar buiten. Struikelend over de tafeltjes op het terras liep ze een zijstraat in. Rennen deed ze nog net niet, maar ze liep flink door. Halverwege de straat keek ze om. Daar was hij. De haviksneus. Hij kwam haar achterna!
Jezus Maria, wat nu?
De zijstraat kwam uit op een brede boulevard die ze herkende als de Rue Étienne Marcel. Niet ver bij haar vandaag was de metro. Ze sloeg haar tas om de schouder en stak over. In haar haast om de overkant te komen lette ze niet op. Een taxi kwam toeterend tot stilstand. Sorry, sorry, gebaarde ze naar de woest gesticulerende chauffeur. Het verkeer op de Étienne Marcel was traag, waarschijnlijk vanwege de afgezette straten rond het centrum, en het lukte haar om zonder kleerscheuren aan de andere kant te komen. Daar liep ze naar de ingang van de metro.
Godallemachtig, wat was ze toch een rund! Waarom was ze die taxi niet ingestapt?
De haviksneus zat haar nog altijd op de hielen. Hoewel ze steeds sneller was gaan lopen – zo snel als haar hoge hakken het toelieten – bleef haar achtervolger hetzelfde gecontroleerde tempo aanhouden: rap, maar zonder tot rennen over te gaan. Toen ze het trapje naar de metro afdaalde deed hij hetzelfde.
Half in paniek drong ze door de poortjes. Wat ze hoopte was niet het geval: er stond geen treinstel klaar. Wel was het druk op het platform. Een beetje gebukt wrong ze zich door de menigte heen en bleef aan het uiteinde van het perron staan wachten. Een paar tellen later zag ze de haviksneus verschijnen. Zijn blik ging speurend over de mensenmassa, maar hij zag haar niet.
Ze haalde haar mobiel weer tevoorschijn. Had ze nog bereik? Ja.
‘Chris, neem alsjeblieft op,’ zei ze fluisterend. Maar weer kreeg ze zijn voicemail. ‘Chris, ik ben het, Daphne. Bel me in godsnaam zo snel mogelijk terug. Er zit een vent achter me aan!’
De trein arriveerde en samen met de menigte stroomde ze naar binnen. Of de haviksneus ook was ingestapt kon ze niet zien.
Het was veel te druk om in het treinstel op en neer te lopen. Ze kon niets anders doen dan op een stoeltje zitten en afwachten.
Bij de halte Chateau Rouge stapte ze uit. Toen de deuren opengingen, wrong ze zich zo snel mogelijk naar buiten. Samen met haar stapten er maar twee mensen uit, een dikke mevrouw en een lijzige jongedame met een uilenbril. Heel even bleef ze staan wachten. En heel even had ze de hoop dat ze haar achtervolger had afgeschud. Maar dat was niet zo. De man met de haviksneus stapte op het allerlaatste moment uit de metro, de handen nog steeds losjes in de zakken van zijn jas. Meteen haakte zijn blik zich aan haar vast. Het leek wel alsof hij haar al die tijd in de gaten had gehouden.
Ze nam de trap met twee treden tegelijk.
Op de Boulevard Barbès was weinig verkeer. De duisternis was nu bijna gevallen. Weer klonken er knallen: klappertjes en voetzoekers. De eerste vuurpijlen schoten al de lucht in. Ze liep in de richting van een nauwe straat met goedkope belwinkels en supermarkten. Op de meeste plekken waren de rolluiken neergelaten. De mensen in de straat waren grauw, donker, en zo te zien weinig toeschietelijk. De mannen droegen zwarte jurken, de vrouwen leken haar blik te mijden. Er hing een lucht van zweet, fruit en uitheemse kruiden.
Toen ze omkeek zag ze niets. Misschien dat het al te donker was om het goed te zien, maar het leek erop dat de haviksneus nergens meer te bekennen viel. Was ze hem dan toch kwijtgeraakt?
Om zeker te zijn sloeg ze lukraak verschillende kleine stegen in. Er waren bijna geen mensen meer op straat. Halverwege een verlaten steeg stuitte ze op een klein poortje en ze glipte naar binnen. Een schaarsverlichte brandgang kwam uit op een verlaten binnenplaats. Overal om haar heen waren hoge huizen met sombere, dichtgespijkerde vensters. Ergens blafte een hond, maar verder was er geen enkel teken van leven.
Ze bleef staan om op adem te komen. Even durfde ze te hopen dat ze eindelijk veilig was.
Maar net toen ze haar mobiel tevoorschijn wilde halen klonk er geschuifel. Geschrokken keek ze op.
En daar stond hij, de man met de haviksneus. Zwijgend in de schaduwen.
‘Wie bent u?’ vroeg ze. ‘Wat wilt u van me?’
‘Mijn naam is Hessler,’ antwoordde hij. ‘Die naam moet u iets zeggen. Albert Hessler was mijn broer. U kent hem toch nog wel?’
‘Hessler? Wat? Waar heeft u het over?’
‘Gaat u nu spelletjes met me spelen?’
‘Dit is een vergissing… ik ken geen Albert Hessler.’
‘Natuurlijk kent u hem. U hebt hem vergiftigd. Net als Hans de Puijsseleire, Louis Aardenburg en Ernst Schoubeeck. Stuk voor stuk oude rijke mannen op zoek naar een jong blaadje. U heeft heel wat mensen handig weten te misleiden. Maar ik ben oud-rechercheur. Vóór mijn pensionering zat ik bij de forensische recherche. En de zaak van mijn broer, al dat verdwenen geld, dat heeft me nooit lekker gezeten, mevrouw Swanenburg.’
‘Mijn naam is Daphne Malèvre.’
Hij lachte zachtjes.
‘Ik weet waarom u doet wat u doet,’ ging hij verder. ‘En u doet het niet alleen om het geld. Maar omdat u als kind misbruikt bent door uw grootvader. Ja, ik heb het dossier gelezen. U hebt een ziekelijke haat voor oudere mannen. Maar dat is geen excuus voor roofmoord. U bent een buitengewoon koelbloedige moordenares, mevrouw Swanenburg.’
‘Waarom noemt u me steeds mevrouw Swanenburg? Ik heet Daphne Malèvre.’
‘U bent Marianne Swanenburg uit Leiden, dochter van Clemens en Johanna Swanenburg. U bent apothekersassistente geweest voordat u trouwde met Johan van der Linden, een huisarts. De huwelijkse staat begon u al snel te vervelen. Maar zelf had u geen cent. Uw oplossing? Een mengsel van purine en inosine; kleinere polypeptiden die een directe invloed hebben op calciumkanalen in de celmembraan. Uw motief? Mannen moesten verdwijnen voor nieuwe minnaars, uw excessieve uitgavenpatroon moest worden bekostigd.’
‘U bent gek. Stapelgek.’
‘Het is zinloos om dit toneelstukje vol te houden, mevrouw Swanenburg. Het spel is uit.’
‘Waar is Chris?’ Haar stem was nu krachtiger.
‘Chris is nog in Nederland. Ik heb hem voor u gewaarschuwd. Toen hij eenmaal hoorde hoeveel lijken u in de kast heeft, letterlijk en figuurlijk, vond hij het meteen goed dat ik in zijn plaats ging. Hij heeft uiteraard onmiddellijk aangifte gedaan.’
‘Dit… dit is waanzin. Ik ken Chris al mijn hele leven. Vroeger hebben we…’
‘Vroeger hebben jullie iets gehad, ja. U was nog een bakvis, hij een veelbelovend trainee bij Janssen & De Roock Vastgoedmanagement. U noemde zich toen Daphne Malèvre, naar een jeugdvriendin die bij een verkeersongeluk om het leven is gekomen. De voorbije maanden ging het u niet erg voor de wind. U had zoveel schulden dat u toevlucht moest nemen tot een jeugdliefde. Iemand waarvan u wist dat hij onmiddellijk overstag zou gaan.’ Hij glimlachte. ‘U ziet, ik heb mijn huiswerk nauwkeurig gedaan.’
Ze schudde langzaam het hoofd, verbluft. ‘U… u bent gek,’ stamelde ze weer. ‘Dit is een nachtmerrie. U bent uit een gesticht ontsnapt. U verwart me met iemand anders…’
Hij stak een hand naar haar uit. Zijn blik was nu vriendelijk, zachtmoedig bijna. ‘Het is afgelopen, mevrouw Swanenburg. Kom met me mee. We gaan ons melden op het politiebureau. Ik zorg ervoor dat u psychische hulp krijgt, dat beloof ik u. Vooruit, laten we deze nachtmerrie tot een einde brengen.’
Op dat ogenblik klonk er weer een knal. Dichterbij ditmaal. Hoog boven de daken schoot een eenzame vuurpijl op naar de hemel.
Oud-rechercheur Hessler was een ogenblik afgeleid. Hij had zich half omgedraaid en keek verbaasd naar de hemel, die kortstondig rood kleurde. Toen, opeens, verstrakte zijn gezicht. Zijn lichaam werd stram en zwaar, alsof het alle kracht verloor. Heel even keek hij haar aan, verbijsterd en hulpeloos, terwijl hij kansloze pogingen deed om naar zijn rug te tasten.
Toen viel hij voorover op de grond.
Ze veegde het mes af aan zijn jas, wikkelde het in folie en borg het op in haar tas. Ze zou zich er later van ontdoen.
Om haar heen bleef het stil. Niemand had iets gezien.
Vol afkeer gaf ze het roerloze lichaam van Hessler een harde trap. Smeerlap! Seniele oude hufter! Hij had alles verziekt.
Nu moest ze helemaal opnieuw beginnen. Een nieuwe naam. Een nieuwe identiteit. Maar waar?
Niet in Nederland, daar was de grond te heet geworden.
Ergens anders.
Op Mallorca bijvoorbeeld, daar scheen je tot aan november in zee te kunnen zwemmen.