Een triest en waargebeurd verhaal
De meeste mensen die ik ken hebben meerdere voornamen. Minstens twee. Als ze post krijgen staat er bijvoorbeeld G.F. Jansen. Of B.J.J. den Prulleke. Omdat ik elke dag wel een dreigbrief of een laatste aanmaning ontvang, ging het mij uiteindelijk opvallen dat er bij mij alleen maar een J. staat.
Uiteindelijk belde ik met mijn vader teneinde het mysterie op te helderen. Waarom, vroeg ik, heb ik eigenlijk maar één voornaam?
Mijn vader zuchtte diep. ‘Ik wist dat deze dag zou komen,’ zei hij. ‘Goed dan. Het wordt tijd dat je de volle waarheid te horen krijgt.’
Ik kreeg de volle waarheid te horen. En dit is wat er destijds gebeurde:
Op 21 september 1975 stoof mijn vader in zijn DAF 55 naar het Vughtse gemeentehuis om mijn geboorte in administratieve zin wereldkundig te maken. Joris Joost zou ik voluit moeten gaan heten. J.J. van Os.
Eenmaal ter plaatse holde hij, aan de opwinding ten prooi die de komst van een eerstgeborene in de regel teweegbrengt, naar het loket (onderwijl sigaren uitdelend aan willekeurige voorbijgangers). Half vijf was het, en de ambtenarij stond reeds snakkend naar de klok te turen.
Het bewuste loket werd bemand door een vent die mijn vader veertig jaar later omschreef als ‘schriel, somber, der dagen zat en overduidelijk onder de plak bij zijn meerderen’.
‘Goedendag,’ zei mijn vader, ‘ik kom mijn zoon aangeven.’
‘Heeft u een nummertje getrokken?’ vroeg de vent.
‘Nee maar er is verder niemand,’ zei mijn vader.
‘Zonder nummertje kan ik u niet te woord staan,’ zei de vent.
Nadat hij hem met het alsnog getrokken nummertje presenteerde, zei mijn vader tegen de ambtenaar dat hij een zoon had aan te geven die enkele uren eerder het licht had gezien.
‘Naam?’ knarste de vent.
‘Mijn naam? Ben van Os.’
‘Nee, de naam van het kind.’
‘Ook van Os natuurlijk. Wat denkt u wel?’
‘Nee, de voornaam.’
‘O. Joris.’
De naam werd genoteerd op een velletje papier, en na het volledig doorlopen van alle overige plichtplegingen keerde mijn vader huiswaarts. Pas halverwege trapte hij vloekend op de rem. Die tweede naam. Die was hij door alle consternatie vergeten!
Met roodaangelopen hoofd holde hij het gemeentehuis weer in.
‘Ik ben vergeten zijn tweede naam te geven!’ riep hij tegen de ambtenaar.
‘Heeft u een nummertje getrokken?’
‘Godsamme er is verder niemand,’ zei mijn vader.
‘Zonder nummertje kan ik u niet te woord staan.’
Het nummertje werd getrokken en mijn vader zei: ‘Er moet nog een naam bij.’
‘Ja, maar ik heb het formulier nu al ingevuld,’ zei de ambtenaar.
‘Hoe bedoelt u ik heb het nu al ingevuld?’
‘Ik heb het formulier al ingevuld. Ik kan dat niet zomaar veranderen.’
‘Maar ik was hier vijf minuten geleden.’
‘Ja, maar het is al ingevuld.’
‘Daar ligt het!’ riep mijn vader. ‘In een bakje. Ik zie het liggen.’
‘Ja maar het is ingevuld.’
‘U kunt er toch gewoon een naam bij zetten?’
‘Voor het aanpassen van een geboorteakte geldt een tarief van 850 gulden.’
‘Parbleu?’
‘Het kost 850 gulden, meneer.’
Mijn vader beukte met zijn vuist op de balie.
‘Jij wil 850 gulden om dat velletje uit het bakje te halen en er een naam bij te schrijven?’
‘Zo zijn de regels, meneer.’
Vele jaren nadat mijn vader de ambtenaar op grafische wijze had uitgelegd waar hij dat velletje stoppen kon, lieten twee onderzoekers aan de Universiteit van Limerick een groep proefpersonen een wetenschappelijk artikel beoordelen. Iedereen kreeg hetzelfde artikel, maar de naam van de auteur werd steeds net iets anders vermeld: David Clark, David F. Clark, David F.P. Clark of David F.P.R. Clark.
De proefpersonen bleken erg gevoelig voor die voorletters: hoe meer, hoe beter. David kreeg de slechtste beoordeling en David F.P.R. de beste.
Afijn, geen wonder dat ik nooit serieus word genomen.