Aan het tafeltje naast mij zitten een paar stelletjes, ik schat ze achterin de twintig. Studievrienden vermoed ik, allemaal gesetteld in hun eerste rijtjeshuis. Ze hebben elkaar veel te vertellen. Dat wil zeggen, er moet veel worden bijgekletst. Waar samenzijn voorheen vanzelf ging, daar moeten de gezworen vrienden het nu hebben van stroef tot stand gekomen afspraken.

Ze vermaken zich prima, maar het stralende middelpunt van de assemblage is een bijzonder guitige baby.

De kleine is zó snoezig dat elk normaal gesprek onmogelijk is – immoreel zelfs. Hij trekt alle blikken naar zich toe, eist alle aandacht op. Elke nies komt hem op vertederde lachsalvo’s te staan. De hele tafel is gebiologeerd, betoverd door zoveel guitigheid.

Maar wacht, het getal is oneven. Een van de vrienden valt buiten de boot. Een van de vrienden vermaakt zich niet.

Het kost weinig moeite de uitzondering te identificeren: een jongedame in een smetteloos pastelkleurig outfit dat geen eigenaar van een kwijlende zuigeling ooit zal dragen. Het haar is parmantig opgestoken, de make-up is in strakke, doortastende lijnen aangebracht. De accessoires (tablet, cardprotector) verraden een loopbaan in het bedrijfsleven.

Misschien schets ik hier het clichébeeld van de kinderloze carrièrevrouw, maar het is onmiskenbaar: ze mag de baby niet. Ze lacht braaf mee met de rest maar de betovering ontbreekt. Haar blik dwaalt steeds af. Ze kijkt naar het water, naar haar telefoon, naar de treuzelende ober. Af en toe werpt ze verlangende blikken op het pakje Chesterfield dat half uit haar tas steekt.

En aldoor hoor je haar denken: Waarom wekt dat gejengel zoveel ontroering op? Waarom wordt elke pruttelscheet ontvangen alsof het de nieuwe roman van Buwalda is? Wat ziét iedereen toch in dat kale, kirrende, brabbelende, zabberende, speekselsproeiende onding?

Als de baby van hand tot hand gaat houdt onze heldin het voor gezien. Ze schokt overeind. ‘Ik moet écht gaan,’ zegt ze. En je weet: die gaat met de gordijnen dicht en de knip op de deur van haar babyloze huis genieten.

Maar voordat ze gehaast naar buiten loopt hoor je haar denken: Wat zou ik het graag een keer hardop zeggen, dat ik die baby geen ruk aan vind!
Maar natuurlijk laat ze het wel uit haar hoofd.

Nou vind ik baby’s toevallig wél leuk (en zij mij ook), en mijn standpunt aangaande kittens en puppy’s mag hier als bekend worden verondersteld. Maar het zette mij wel aan het denken. Wat als je iets niet leuk vindt dat je eigenlijk NIET niet leuk mag vinden?

De “hilarische, confronterende en messcherpe” stand-up comedians uit de incestueuze stal van BNNVARA bijvoorbeeld. Claudia de Breij, Peter Pannekoek, Jan Jaap van der Wal, Soundos El Ahmadi, Marc-Marie Huijbregts, Henry van Loon, Jochem Dinges, Dolf Jansen, Hans Sibbel, Thomas van Luyn, Giel Beelen.

Laatst zag ik het een keer voorbijkomen, een avondje Vara-cabaret. En ik hoorde mezelf denken: Wat zou ik het graag een keer hardop zeggen, dat ik die brave, zabberende, inclusieve, zelf-censurerende grappenmakers geen ruk aan vind.

Afijn, ik ga maar weer eens op huis aan. Naar de Dave Chapelle Show kijken. Met de gordijnen dicht en de knip op de deur.

Ik wens u een prettige voortzetting van de maaltijd.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *