Afgelopen nacht paste ik op het huis van een kennis. Om preciezer te zijn paste ik op de katten van een kennis, om nog preciezer te zijn op twee jonge poezen die als wortelkleurige pingpongballen door de kamer stuiteren.
Dat het passen op dieren rampen kan opleveren weten wij reeds van schrijver Bob den Uyl; het relaas waarin hij piemelnaakt een ontsnapte kater achtervolgt door de tuin van de buren beveel ik u volmondig aan.
Dat het ook tot zenuwslopende misdaadthrillers kan leiden was mij tot aan afgelopen nacht onbekend.
Voor een goed begrip van de omstandigheden vertel ik erbij dat het huishouden ook nog een mottige oude teckel telt wiens bejaarde blaas in fluctuerende stadia van incontinentie verkeert.
‘Je moet Bertus op tijd de tuin in laten,’ waarschuwde mijn kennis, ‘anders plast ie in de hal. Op de poezen hoef je niet te letten, die zijn zindelijk.’
Bertus de tuin in laten vond ik prima. Ik was allang blij dat ik niet keutelrapend achter hem aan door het park hoefde te strompelen. Wie ooit gepoogd heeft een charmante jongedame aan te spreken met in zijn klauwen een kakelverse geplastificeerde drol, die weet precies wat ik bedoel.
De avond in het huis van mijn kennis begon gunstig. Bertus lag op zijn mat oud te wezen en de twee poezen zaten zusterlijk en met schijnbare onverschilligheid op de vensterbank. Af en toe wierpen de twee argwanende blikken in mijn richting, maar over het geheel hielden ze zich koest. Toen Bertus zich uit eigen beweging bij de tuindeur meldde en vervolgens braaf zijn plasje op het gazon deed had ik goede hoop dat de nacht zonder ongelukjes zou verstrijken.
Ik was dus redelijk verrast toen ik even later op de keukenvloer een roestkleurig, naar ammoniak geurend poeltje aantrof. Bertus zat er met een ietwat droevige kop naast, als een bejaarde die zich geneert voor zijn natte luier. ‘Arme Bertus,’ suste ik, en dweilde het poeltje op.
Een uur later, de duisternis had zich reeds aangediend, hoorde ik het beest opnieuw door de hal schuifelen. Ik stoof overeind en opende de tuindeur. Bertus vond het gazon en ledigde de blaas. ‘Bertus is braaf,’ zei ik.
Wat schetste mijn verbazing toen er even later wederom een onwelriekend plasje in de hal verscheen. Ditmaal was Bertus er met zijn onmogelijk korte poten dwars doorheen gebanjerd, het spoor liep helemaal tot aan zijn kleedje.
‘Bertus toch,’ zei ik op een toon die mijn diepste teleurstelling tot uitdrukking bracht.
Bertus jankte zachtjes, in zijn hondenogen zweemde een eindeloze droefheid.
Dit exacte scenario voltrok zich nog enkele malen: Bertus die in de tuin werd gelaten en vervolgens binnenshuis zijn poot lichtte. Uiteindelijk hield ik het voor gezien. De logeerkamer bevond zich op de eerste verdieping en met de ammoniakgeur nog in mijn neus trok ik de kamerdeur dicht om ongestoord van mijn nachtrust te genieten.
Het was toen dat mijn avontuur een huiveringwekkende wending nam …
Rond half vier in de ochtend werd ik uit een warrige slaap gewekt door een angstaanjagend geluid: er werd aan de deurklink gerammeld. De lichtknop kon ik zo snel niet traceren in de mij onbekende kamer en ik ging rechtop zitten, de oren gespitst.
Ja hoor, ik vergiste me niet. Een vaag gerucht op de gang, gevolgd door behoedzaam gemorrel aan de deur. Iets of iemand probeerde zich toegang te verschaffen tot de slaapvertrekken!
‘Pas op, mijn revolver is geladen!’ riep ik, maar daar lieten de krachten der duisternis zich niet door afschrikken: de deur sprong open en iets – een onbekend wezen – bewoog zich sluipenderwijs in de richting van mijn bed. Held die ik ben trok ik het dekbed over mijn hoofd en wachtte bevend en grienend het verloop der gebeurtenissen af.
Onmiskenbaar was het: het gewicht op mijn bed, alsof iemand zachtjes op het matras drukte. Alsof die sensatie nog niet angstaanjagend genoeg was verscheen er daarop een tweede gewicht, en toen deze zich met berekenende traagheid naar het hoofdeinde bewoog was ik ervan overtuigd dat ik belaagd werd door demonische dwergen uit de krochten der aarde.
Er klonk gegrom, gesis, een kwaadaardig geknars, en meteen werd ik een zurige, weeïge geur gewaar: een warme substantie drong zich door de dikke lagen van het dekbed.
‘Help!’ riep ik.
De dwergen verdwenen op slag en toen ik weer durfde te kijken ontdekte ik dat ik in een kleverig goedje zat, een traag uitdijende, naar ammoniak riekende plas.
Het was evident: er was op mijn hoofdkussen gepist. En niet zuinig ook.
Omdat ik geniaal ben begon mijn brein vanzelf een en ander te deduceren:
- Bertus kan de trap niet op met zijn korte poten.
- Bertus is te oud om op een deurklink te springen.
- Bertus is in zijn eentje.
- Ergo: Bertus kan nooit op het bed hebben gezeken.
- Conclusie: Bertus wordt er ingeluisd!
Nu ben ik, alle nihilisme ten spijt, altijd wel bereid om uit elke nare gebeurtenis een wijze levensles te destilleren. Echter, ditmaal moet het maar bij een karig doch welgemeend advies blijven: stel uw poezen minstens drie weken van tevoren schriftelijk op de hoogte van alle aanstaande veranderingen in hun koninkrijk. Blijft u in gebreke, dan volgen er sancties.
Ik dank u voor uw tijd.