Je zou het soms vergeten, maar zo’n smartphone is iets wonderlijks. Ik kan me de tijd nog heugen dat ik helemaal naar Den Haag treinde om in de Koninklijke Bibliotheek een boek te raadplegen. En kijk nu eens: de kennis van de hele wereld binnen handbereik. Alle vergaarde wijsheden, alle heilige boeken, alle wetenschappelijke ontdekkingen, gewoon in je kontzak. Met een nepleren hoesje van de Action eromheen.

Dan is het eigenlijk wrang dat 99 procent van de informatie die ik via de smartphone binnenkrijg bestaat uit lulkoek. Als ik iets wil googelen krijg ik eerst te zien wat anderen vóór mij hebben opgezocht: dat Gordon boos is op de Linda. Dat Wendy van Dijk gaat scheiden van Fred Flinstone.

In plaats van wijsheden bereikt ons vooral de waanzin. Ik heb al een vent onthoofd zien worden door moslims. Een gek die een burgemeester doodsteekt. Het is gotsamme nog niet eens middag. En ik scroll maar door. Ik knipper niet eens met mijn ogen.

We weten het allemaal wel: hoe meer kennis ons ter beschikking komt, hoe afgestompter we worden. Hoe groter de wereld, hoe kleingeestiger.

Ik klap mijn telefoon dicht. Ik ben in een ouwemannenkroeg. Zo’n snoezig cafeetje waar ze het volume omhoogdraaien als ‘Bloed, zweet en tranen’ voorbijkomt, waar een gesigneerde foto van Berry van Aerle nog steeds een eigen altaar boven de toog heeft. Op de vloer liggen eeuwenoude tapijten. Als je er binnenloopt denk je: zo moet de snor van Johan Derksen ruiken.

Het bier is niet te zuipen en de koffie al helemaal niet. Of je hier nu een cappuccino, een latte macchiato of een ristretto bestelt, ze kletteren precies dezelfde kop drabbige filterkoffie voor je op tafel. Biertjes worden er trouwens niet of nauwelijks gedronken. De toog staat vol met borrelglaasjes.

Ik zit aan die zelfde toog als de telefoon gaat. Een ouderwets gerinkel. De barman neemt op.
‘Het Zwaantje met Sjef,’ zegt hij, en de routineuze manier waarop hij dat doet laat mij vermoeden dat Sjef al sinds de prille kindertijd met het Zwaantje vergroeid is.

‘Effe stil, jongens!’ roept hij naar het luidruchtig mompelende groepje knarren rond het biljart. Als het rumoer is verstomd zegt Sjef: ‘Hallo, met wie spreek ik?’

Aan de lijn is ene Jopie. Ik hoor niet wat hij zegt, wel dat hij een benepen stemgeluid heeft, alsof hij langzaam wordt gewurgd door een Birmaanse python.
‘Hoe gaat het, jongen?’ vraagt Sjef. ‘Je klinkt verrot.’

Er volgt wat amechtig gemompel en Sjef schudt het hoofd.
‘Griep? Da’s nie zo mooi. Dus je kunt niet komen vandaag?’
Jopie piept wat in de hoorn. Sjef zegt: ‘Achtendertig vijf? Ja dat is koorts!’

Jopie lijkt erg met de situatie in zijn maag te zitten. Zijn stem klinkt alsof hij bezig is zijn laatste adem uit te blazen.
‘Nou vooruit dan,’ zegt Sjef uiteindelijk. ‘Ga maar snel in bed liggen. We redden het vandaag wel zonder jou! Maar morgen verwacht ik je weer, begrepen?’

‘Personeelsproblemen?’ vraag ik als Sjef heeft opgehangen.
‘Nee, dat was Jopie,’ antwoordt hij. ‘Een van mijn oudste klanten. Komt hier al dertig jaar. Elke dag. Als hij een keer niet kan, dan belt hij op om zich ziek te melden.’

Hij lacht.
Ik lach ook.

Ik neem een slok weerzinwekkende koffie en klap mijn telefoon weer open.
Soms is het fijn om te weten dat de wereld het vermogen bewaard heeft om klein en geestig te zijn.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *