Zoals u heeft gemerkt onderga ik op het moment een soort Carmiggelt-fase. Wat is dat joris een Carmiggelt-fase? Nou mensen, dat is als je zeg maar opeens de behoefte voelt om in okerkleurige kroegjes te gaan zitten in de hoop dat er iets voorvalt dat de moeite van het opschrijven waard is.
Hoe gaat het in zijn werk? Welnu, de ouwe Carmiggelt dook naar verluidt een schaduwrijk hoekje in en verschool zich achter een krant waarin hij twee gaten had geknipt. Aldus kon hij de medemens ongemerkt beloeren. Wie tegenwoordig een papieren krant leest valt ogenblikkelijk als wereldvreemde zonderling door de mand, dus heb ik logischerwijs twee gaten in een tablet geboord. En ik moet zeggen, geen kip die het merkt.
In navolging van mijn literaire held ben ik manhaftig de kroegjes gaan afschuimen, maar dat valt nog niet mee. Ik woon in Eindhoven, niet in de Jordaan. Hier is men aangewezen op de meest verfoeilijke menselijke vinding sinds de clusterbom: het grand café.
Carmiggelt kon rekenen op een eindeloze reeks kluchtige tapgasten, het kleine doch immer vermakelijke leed van drankzuchtige proletariërs en de onveranderlijk kolderieke lotgevallen van bezitloze arbeiders. Hij schreef over de miserabelen, de onderdrukten. Zijn subjecten waren door schuldeisers op straat gezet, hadden net hun vierde echtgenoot verloren aan kanker, moesten jan de barman om gratis jenever smeken en joegen de kinderbijslag er in één avond doorheen.
IK moet het doen met de aanstootgevend kunstmatige ontevredenheid der middenklasse.
Een gouden greep uit mijn observaties: twee peuterprovo’s bespreken de klimaatcrisis boven een gedecanteerde gin tonic; een foodblogger probeert door de jasmijnbloesems heen zijn thee op te slurpen; twee LGBT’ers naar wiens gender ik niet durf te raden zitten knuffelend bij het raam zonder te worden lastiggevallen; de ober is een pijnlijk beleefde anarcho-punker die geruisloos tussen de tafeltjes door zwabbert.
Mijn subjecten hebben het geluk in de grootst denkbare welvaart te leven. Nimmer in de geschiedenis des mensdoms hadden wij het zó goed. Glurend achter mijn tablet krijg ik de indruk dat klein leed nog nooit zo groot (en luidruchtig) was, en groot leed nog nooit zo klein.
Maar jezus, daar kun je toch geen fatsoenlijk stukje over schrijven, makkers? Die gemakzuchtige zwetskous van een Carmiggelt had het maar mooi getroffen met al die gratis ellende. Deksels, wat kan een mens soms verlangen naar de wanhoop van de onderworpenen!
Gelukkig is er bier om het onduldbaar gebrek aan radeloosheid te verdrinken.