Ook ik zat ooit bij de pakketdienst. Jawel. Bukowski-baantjes noemen wij gerenommeerde schrijvers dat. Hoe ging dat, joris? Nou mensen, bij de pakketdienst reed je volgens een tijdschema. Was je te laat, dan kreeg je een preek. Was je drie keer te laat, dan kreeg je ontslag. Hoe kon je zorgen dat je op tijd was? Door alle stoplichten en verkeersregels te negeren. Wie betaalde je verkeersboetes? Jijzelf. Van de 7 euro die je per uur binnenharkte.
Met dit in gedachten, lees mijn rampzalige logboek. Ga er maar eens lekker voor zitten.
13 februari 2008. Half zes des ochtends.
Hoezee! Normaal moet ik pakjes bezorgen, maar vandaag hoef ik alleen de lege postzakken van andere bezorgers op te halen. De zakken liggen in de tuin dus ik hoef niet eens aan te bellen. Eindelijk eens een makkelijk ritje. Mijn auto ontwaakt weliswaar met een zorgwekkend gerochel, maar komt toch op gang. Eerst de bestelwagen ophalen bij koeriersbedrijf X, onderaannemer. Die staat op de overeengekomen plek, de sleutel hangt braaf te glanzen aan het haakje. Godkanker, denk ik nog, dit wordt een puike dag! Over twee uur zit ik aan de koffie en heb ik de rest van de dag voor mezelf.
Een enorme klap: de TomTom is van het raam gevallen. Tijdens het rijden moet ik met mijn hoofd onder het dashboard.
Op het depot in Schijndel beginnen de zaken een verdacht luchtje te krijgen. Is het de geur van naderend onheil? Bereikt me iets van een pestilente voorbode, de heraut van een rampspoed waarvan ik de volle omvang nog niet bevatten kan? Nee, het is mijn uniform! De verplichte zwarte jekker met de netvliestergende oranje bies over de schouder ruikt alsof hij van een rottend lijk is gerukt.
Ik haal de adressenlijst op, krijg een scanner en rijd weg. Een adres in de buurt. Opmerkelijk snel vind ik de postzakken. Ze liggen op het tuinpad. Maar wacht: dat is niet alles. Ergens in de tuin moet zich een barcode bevinden. Die moet gescand worden zodat ik kan bewijzen dat ik er geweest ben. Want zoals de waard is vertrouwt hij zijn werknemers. Ah, daar zit hem dus de kneep! De komende twee uur moet ik in tuinen en schuren op zoek naar barcodes.
Dan, langzaam, begint het noodlot zich af te wikkelen: niet gestaag, aanzwellend of potsierlijk als een Grieks fatum, maar schoksgewijs als een videogame die bij elk level de moeilijkheidsgraad opschroeft. De barcode is duidelijk zichtbaar op het prieel in de achtertuin. Maar er is een obstakel. Een hond met de schofthoogte van drie meter werpt één blik op mijn oranje bies en besluit subiet dat ik geen voet in die tuin ga zetten.
Hij gooit zijn betonstenen kop tegen het gietijzer. Als een stormram. Aanbellen dan maar. Om vijf over zes ochtends. De slaperige schim die om het hoekje loert is verrassend genoeg niet blij me te zien. Geduldig leg ik uit dat zijn troeteldier mij de weg verspert, en na een kort over-en-weer legt de man het beest aan de lijn en weet ik de code te scannen.
De rest verloopt aanzienlijk minder makkelijk. Om de een of andere reden heeft men er een sport van gemaakt de barcodes zo zorgvuldig mogelijk te verstoppen. Eén bevindt zich achter een haag van coniferen, een ander zit, zonder dollen, aan de onderkant van een tuintafel. Hoe ik dit weet? Omdat ik als een rondwroetend biggetje op zoek naar truffels door gaarden kruip, in een steeds hachelijker wordende poging de deadline te halen.
Anjelierlaan nummer 12. Een blok met rijtjeshuizen.
Ik zie nummer 10. Ik zie nummer 14. Er is geen 12.
Vijf keer loop ik de straat door. Misschien is nummer twaalf zo’n Harry Potterhuis dat zich op magische wijze uitvouwt. Niemand doet open, in de straat sluimert alleen de ochtendnevel. Het is vijf voor half zeven. Ik moet nog tien adressen langs.
De Thorbeckelaan in Erp. Het centrum van Erp is afgesloten. Blijkbaar wordt er daar een Etruskische villa blootgelegd want de loopgraven in de straten zijn vier meter diep. Mijn TomTom is er echter op gebrand mij met auto en al in die afgrond te kieperen: ‘keer om… keer om… probeer om te keren…’ Op geen enkel moment kan ik het apparaat duidelijk maken dat de straten die het aanwijst niet meer bestaan.
Tien minuten verlopen. Twintig.
Eindelijk, de Thorbeckelaan. Ik ben omgereden via Honduras, maar ik ben er. Het gewraakte adres verraadt niets. Er is niemand thuis, de luiken zijn neergelaten en er is geen spoor van een barcode. De garage zit potdicht. Een buurman weet het: ik moet in de garage zijn. Daar zit een cijferslot. Ik moet vier cijfers intikken. De postzakken staan dan rechts naast het tuinhuisje, de barcode zit op een paaltje links naast de fietsenstalling.
Heb ik de cijfercode?
Natuurlijk heb ik geen cijfercode.
Ik krijg geen gehoor. Niemand belt terug. Niemand weet iets van een code.
Mijn tijd is om. Ik moet naar het volgende adres.
Een boerderij ergens op het platteland van Erp. Minutenlang volg ik gehoorzaam de dame van de TomTom totdat ik midden op een onverharde weg tot stilstand kom. Om me heen uitgestrekte polders, mesthopen, en hier en daar een rondwaaiende cactusstruik.
‘U hebt uw bestemming bereikt!’ kraait die snollesmoel triomfantelijk.
Volgende stop. Jan van Galenstraat 39 in Veghel.
Na een dollemansrit kom ik bij het huis. Een schuur met houten kratten, gebarsten wc-potten, gestolen auto-onderdelen en twee onontdekte etsen van Rembrandt, maar geen postzakken. Een klein mannetje in gefixeerde staat van verontwaardiging doet de deur open.
‘Goedemorgen,’ zeg ik, ‘ik kom post halen voor het depot.’
Het mannetje gaat er eens lekker voor staan.
‘Nou moet u eens goed luisteren, meneer,’ zegt hij, ‘al weken probeer ik de TNT duidelijk te maken dat er hier geen post te halen valt. Ik bezorg geen post, mijn vrouw bezorgt geen post, onze cavia bezorgt geen post, niemand bezorgt hier post! Hoe vaak moet men aan mijn tenen komen rammelen voordat iemand dat begrijpt?’
Een uur te laat ben ik terug op het depot.
Chef Fritsie kijkt alsof ik een drol op twee poten ben. ‘Je bent een uur te laat,’ zegt hij alsof dat het spannendste is dat hem in jaren is overkomen. ‘En je bent op drie adressen niet geweest.’
Ik leg geduldig uit dat ik daar wel geweest ben, maar de barcode niet kon vinden.
‘Die barcodes moeten gescand worden,’ zegt hij.
‘Ik kan ze niet vinden,’ herhaal ik.
‘Die barcodes moeten gescand worden,’ herhaalt Chef Fritsie.
Ik ben nog maar net vertrokken of het koeriersbedrijf belt. Waar ik blijf. De auto moet naar de garage; de monteur zit al drie kwartier te wachten. Dus ik rijd terug. Voordat ik met mijn ogen kan knipperen wordt de bestelwagen onder me vandaan getrokken en weggesleept. Pas als de monteur uit het zicht verdwenen is realiseer ik me: de scanner ligt nog in de wagen.
Uiteindelijk bied ik aan om dan maar met mijn eigen auto de laatste stops te doen. Maar eerst dus terug naar het depot. Chef Fritsie’s ogen vallen bijna uit hun kassen als ik zeg dat ik een nieuwe scanner nodig heb. Ik mag het verhaal nog eens uitgebreid aan hem vertellen. Eindelijk geeft hij me een nieuw apparaat. Dan nog wat: de postzakken die ik te Nijnsel heb opgehaald zijn niet de goede zakken: ik moet ze weer terugbrengen.
Dus de tocht gaat verder. Ik navigeer mezelf in de juiste richting en eindelijk, eindelijk lijkt er schot in de zaak te komen. Maar dan, op het drukste kruispunt in Veghel, laat mijn auto zien waarom hij de afgelopen uren zo zorgwekkend gerocheld heeft. Poef, zegt de motor.
Iedereen schiet op de rem. Getoeter. Geschreeuw.
Klap!
De TomTom valt van de voorruit.
Ik blijf zitten, leg mijn hoofd in mijn handen, probeer mijn geest even helemaal leeg te maken. Zo’n moment vergt contemplatie. Geen onmiddellijke reactie, maar een berusting, een bewondering zelfs voor de poëtische, bijna zinnenstrelende wijze waarop het fatum zich hier voltrekt. Op zo’n ogenblik moet zelfs een atheïst zijn blik ter verstandhouding ten hemel richten en zeggen: Heer, in Uw handen beveel ik mijn geest.
Moge deze tragedie u tot voortschrijdend inzicht dienen.