Het is maandag. Het gras is droog maar er hangt regen in de lucht. Af en toe valt er een druppel, maar die lijkt vooral het landschap te verkennen. Cementgrijze onweerswolken houden zich schuil in een waterig verschiet achter de populieren en trekken in een trage ovaalvormige beweging om me heen, als roofdieren die een prooi besluipen.

Wat doe ik hier in het open veld, op een onweersavond?

Het is een migrainedag en op een migrainedag heeft het daglicht een omgangsverbod. Niet alleen mag het mijn huis niet in, het is gesommeerd te allen tijde minstens vijftig passen bij me vandaan te blijven.

Overdag blijf ik binnen. Buiten kan het gloren dat het een lieve lust is, als de nieuwe dag mij wil wekken moet hij me eerst vinden. En dat valt nog niet mee. Eerst moet hij zich (op gevaar af betrapt te worden) door de kieren van een geblindeerd venster wringen, vervolgens moet hij op de tast door een tellurisch vertrek waarin al het mogelijke is gedaan om hem buiten de deur te houden.

Pas als de dag zich door het wentelen der aarde terugtrekt, dus bij het krieken van de nacht, kom ik tevoorschijn. Hopelijk laat de pijn zich dan verjagen door wat frisse lucht en een wandeling.

De wijk is daarvoor te rumoerig, maar niet ver bij mijn huis vandaan ligt een door de oprukkende stad vergeten weideland met hoog gras, meidoorn, kraakwilgen en grauwe els. Door dat landschap loopt een smal maar ononderbroken pad dat soms dapper de weiden doorkruist, ook als daar jonge stieren grazen, maar dat voor het overige deel tamelijk gedwee de bochten van de Dommel volgt. De Dommel is een beekje dat op on-Nederlandse wijze door het land meandert, alsof het verward naar een uitweg zoekt.

Ik ben redelijk verliefd op dit stukje natuur omdat het er zo stil is, maar ook omdat het pad erdoorheen naar de Oude Klokkentoren voert. De toren is het restant van de voormalige Lambertuskerk van Nederwetten, die in 1648 door Protestanten genaast en ontmanteld werd. ‘Genaast’ is niet een poenig synoniem dat ik in een boek heb opgezocht om sjiek te wezen, het staat op het bordje van de anwb en betekent ‘toegeëigend’.

De Protestanten, dat is bekend, houden niet van opsmuk. Ze zijn er niet tevreden mee dat hun eigen kerk kaal en sober is, ze willen ook de jouwe uitbenen. Hoe dan ook, door iconoclastisch ingrijpen is van het gebouw alleen de toren overgebleven, een afgestroopt karkas dat eenzaam in het landschap staat. Een kennelijk Lutherse God heeft de spits er ook nog eens afgebliksemd.

Je ziet hem al van verre, de toren. Hij doemt op in het weideland, omgeven door kraaien en roeken en andere zwarte vogels die zo dol zijn op dode dingen. De onweerswolken, neigend naar groen nu, hangen eromheen alsof ze door de vensterloze ramen zijn uitgewasemd.

Ondanks de dagenlange droogte is het pad zompig. Misschien kwijlt het bij het vooruitzicht van regen, zoals een hond dat doet bij een vette kluif. Het gras is roerloos, maar ook dit lijkt te wachten.

Tijdens dit soort wandelingen krijg ik meestal de beste ideeën. Zinnen die al weken door mijn hoofd zwerven worden voltooid, gedachten afgemaakt, ideeën vervolmaakt. Maar nu gebeurt er weinig. Mijn ideeën zijn als herfstbladeren, afgeschud door de boom maar nog niet neergedwarreld.

Het pad loopt uit op de Dommel, daarna is er een voetgangersbrug. De klokkentoren staat op het erf van wat je een paardenranch zou kunnen noemen, met kralen en houten omheiningen. De paarden kennen mij inmiddels zo goed dat ze zich bij het hek verdringen als ik er aankom. ‘Daar heb je die schimmige flapdrol weer met zijn dichterspraatjes,’ zie je ze denken.

In het avondlicht oogt de toren nog naargeestiger dan normaal. Volgens fantasievolle Nederwettenaren spookt het er, maar dat is natuurlijk onzin want er bestaan helemaal geen fantasievolle Nederwettenaren. (Ofschoon het gerucht gaat dat Lenny Kuhr hier woont: ‘De weg naar Nederwetten,’ zingt ze, ‘Ik verlies me in de tijd.’)

Heel even breekt de lage zon door. De wolken deinzen terug (kun je ook vooruit deinzen?) en ik zie de toren afgetekend tegen een stralend licht. Alle dingen om me heen, de paarden, de bomen, houden de adem in.

Er komt van alles in me op. Lange zinnen. Dure woorden. Oeverloze uitwijdingen. Maar die houd ik hier voor me, dat heb ik beloofd.
Veel moderne lezers, dat is bekend, houden niet van opsmuk. Ze zijn er niet tevreden mee dat hun eigen taal kaal en sober is, ze willen ook de jouwe uitbenen. De hedendaagse literatuur is daarmee een beetje als de Oude Klokkentoren: een afgestroopt karkas waar alleen de kraaien van houden.

En zo viel dit stuk toch nog ten prooi aan halsstarrig cynisme.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *