Bij het opschonen van mijn mailbox kwam ik een interessant berichtje tegen van een uitgever. In mijn roman zaten geen vunzige seksscènes en de man schreef hoofdschuddend: ‘Joortje, als jij niet (zoals iedereen) tegendraadse literatuur schrijft wordt het natuurlijk nooit wat.’
Die opmerking legt een pijnlijk patroon in mijn leven bloot.
Toen ik nog een kleuter was kon ik fantastisch binnen de lijntjes kleuren. Letterlijk bedoel ik. Als tekenaar van stripverhalen diende ik mijn poppetjes zo onberispelijk mogelijk van kleur te voorzien. Hergé, tekenaar van Kuifje, noemde dat de ‘Klare Lijn’.
Niet zelden kwamen mijn klasgenootjes om me heen staan met amechtige kreten van verwondering. ‘Ooh, kijk eens hoe mooi Joortje dat gedaan heeft!’
Maar als ik voor mijn stielbeheersing een aai over de bol verwachtte kwam ik van een kale kermis thuis.
Juffrouw Elleke was een exponent van de ‘Zachte Lijn’. Waarschijnlijk had ze op de Dam gekampeerd en naakt door het Vondelpark gedarteld. En mijn onberispelijke kleurplaten, hm, tja, die waren natuurlijk niet erg avant-garde. ‘Joris is niet expressief,’ legde ze aan de klas uit.
Ik kan me de dag nog heugen waarop ze uitgerekend de kleurplaat van Mottige Kareltje op het bord prikte. Kareltje (die de lijntjes door zijn jampotglazen niet eens zag en daarom het hele vel maar had volgekrast) werd uitgeroepen tot ‘Kunstenaar van de dag’.
Dit schrijnende onrecht is me mijn leven lang blijven achtervolgen.
Toen ik een jaar of tien was kreeg ik elke woensdagmiddag tekenles van een fantastische oude kunstenaar die Aart van Woensel heette. Narrig. Bokkig. Grappig. Ouderwets. En eindeloos fascinerend. Een prachtkerel.
‘Expressief?’ bulderde hij. ‘Heel gauw opflikkeren met je expressief!’
Van Woensel was oldschool. Een ambachtsman. Hij leerde hoe je perspectief moest tekenen, hoe je penselen schoonmaakte. Hij zat vol met regeltjes.
‘Je moet eerst leren hoe het moet, zodat je later je eigen gang kunt gaan,’ zei hij altijd. ‘Ik wil niet dat je binnen de lijntjes kleurt, ik wil je leren wáár de lijntjes zijn, zodat je later weet of je erbinnen of erbuiten kleurt.’
Met andere woorden: je moet de regels eerst beheersen voordat je besluit ze te negeren. Je moet weten wélke regels je overtreedt en waaróm.
Toen ik jaren later toelatingsexamen deed op een of andere kunstacademie wreekte dat zich. Iedereen kwam aanzetten met in ijzerdraad gewikkelde dildo’s en ik zat daar onnozel te wezen met mijn anatomisch correcte houtskoolportretten, mijn verdwijnpunten en mijn slagschaduwen.
De andere aspiranten kwamen zich aan mijn prentjes vergapen (‘Jeetje, ik wou dat ik zo kon tekenen’), maar het geschamper van de toelatingscommissie was niet mild: ‘Tja, tekeningen. Schattig. Heel ambachtelijk he? Leuk voor op de koelkast. Maar het is natuurlijk geen kunst.’
Nou kan bovenstaande juxtapositie allerlei voor de hand liggende vragen opleveren. Wie is het meest dogmatisch: de oude kunstenaar die buiten het systeem werkt en leert hoe je je aan de regeltjes houdt, of de pausen op het cultuurpluche die eisen dat je de regeltjes toch vooral overtreedt?
Nou, eigenlijk boeit mij dat geen hol.
Ik heb nieuws voor jullie, progressieve, Maagdenhuisbestormende babyboomers met jullie totalitaire tegencultuur! Ik trek mij hoegenaamd geenen fuck aan van jullie antiautoritaire bewind! Als ik géén seksscène in mijn nieuwe roman wil, dan komt er ook geen seksscène in mijn nieuwe roman. Als ik niet het enfant terrible wil uithangen, dan hang ik ook niet het enfant terrible uit. Als ik niet (zoals iedereen) tegendraads wil zijn, nou dan bén ik ook niet (zoals iedereen) tegendraads!
Ik zal al mijn taboedoorbrekende braafheid en recalcitrant conformisme blijven inzetten om netjes binnen de lijntjes te kleuren als ik daar zin in heb!
Ik dank u voor uw tijd.