Hinderliedjes


Om de kinderen te vermaken draaien de buren liedjes in de tuin. In mijn tijd moest je daar af en toe nog eens een plaat voor omkeren, maar nu maken ze gewoon een playlist die exact zestien uur duurt, zodat de kleintjes godbetert geen seconde zonder externe prikkels hoeven door te brengen.
Af en toe zegt zo’n dreumes: ‘Ikke wil geen liedjes meer,’ en dan zegt hun moeder: ‘Ja maar mama vindt K3 leuk.’
De tijden veranderen en de liedjes ook. Zongen wij vroeger ‘Tikke Takke Tonen, Varkentje in de Bonen’, moderne driejarige koters worden getrakteerd op ‘Pina Colada’, ‘Bikini Vol Zand’ en ‘Mijn seksverslaafde latin lover vindt mijn string te groot’.
Af en toe hoor ik de buurvrouw zingen:
‘Ik bijt in je oor
Ik kietel je tot het pijn doet
Besnuffel je tot je ‘t uitroept
Stop ik geef me over’
Ik hoor u denken: die Van Os trekt altijd alles in het belachelijke. Maar neen! Bovenstaande songtekst is uit de vrolijke evergreen ‘Ali Baba’. Het gehele K3-oeuvre bestaat zoals we intussen weten uit zulksdergelijke vuilbekkerij.
U begrijpt, hoog tijd dat dokter Van Os, gecertificeerd in de Pedagogische Wetenschappen, eens een paar fatsoenlijke opvoedkundige deuntjes uit de oude doos trekt.
Hier de top-10 meest geliefde nostalgische kinderliedjes uit grootmoeders tijd die we allemaal nog wel kunnen meezingen:

1.
Bim Bam bolleke,
papa schopt me voor mijn holleke

2.
Pas op daar komt een Amboneesje
houd je tasje maar goed vast

3.
Broekman wou een pijpje roken
en zijn pa zei: Ga je gang
Je kunt niet vroeg genoeg beginnen
want tabak daar leef je langer van

4.
Daar was laatst een meisje loos
Die wou gaan varen
Die wou gaan varen
Daar was laatst een meisje loos
Ja liefje maak dan ook geen neger boos

5.
Zie ginds komt de aanstoot uit Spanje weer aan
Hij brengt ons gezeik daarvan kun je op aan.
Hoe stampvoet zijn knechtje
Op de Dam heen en weer
Dit lied is racistisch, o ja goh alweer?

6.
Er zit een aapje op een stokje
Achter moeders keukendeur
We gooien steentjes naar z’n kopje
Want daar zijn die beesten veur

7.
Twee emmertjes water halen
Twee emmertjes pompen
Hopla kindje, aan het werk
Anders krijg je stompen

8.
Altijd is Natkakje ziek
want ze heeft dysenterie

9.
In de maneschijn
In de maneschijn
Oei dit gaat óók al over seks:
https://www.famme.nl/in-de-maneschijn-echte-verhaal/

Joris Langkous

Laatst kwam ik een ex van vroeger tegen en weet u wat ze zei? Ze zei: ‘Joortje, eigenlijk ben jij gewoon een nihilistische Pippi Langkous.’
Dus ik zeg: Wat de fuk, dude!
Maar toen ik er een nachtje over geslapen had dacht ik: ze heeft ook eigenlijk wel gelijk. Zo voel ik me soms precies, als een Pippi Langkous die is opgegroeid en aan de drugs geraakt. Ik ben weliswaar niet aan de drugs maar het had zomaar gekund.
Ik zie dat trouwens best voor me. Een oudere Pippi, compleet fucked up en gedesillusioneerd en depressief: eerst raakt ze Villa Kakelbont kwijt aan de staat wegens achterstallige erfbelasting, dan gaat die schimmel dood aan een paardenziekte, of dat paard aan een schimmelziekte, en ik weet niet hoe oud apen worden maar meneer Nilsson zal vast ook wel gauw de pijp uit zijn dus die krijgt een naamloos grafje aan de kant van de weg, Tommy gaat bedrijfskunde studeren in Strontheim of weet ik veel waar, Annika is zo’n domme koe, die mag de tiepmiep gaan uithangen bij importbedrijf Köntjelick, nou dan heb je nog die dode moeder en afwezige vader, dus tegen de tijd dat Pippi twintig is zal ze het vertrouwen in de mensheid wel zo grondig verloren hebben dat ze zich op een tweekamerappartement in Stockholm helemaal suf zit te blowen.
De verhuurder schrijft: ‘Geachte mevrouw Langkous, wij hebben uw verzoek om de huur te voldoen met goudstukken uit een piratenschat in goede orde ontvangen. Bij deze moeten wij u helaas laten weten dat wij van wooncorporatie Knäckebröd uitsluitend elektronische betalingen accepteren. Hopende u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd, et cetera.’ Nou, dan zit Pippi mooi in de shit, want ze kan moeilijk tegen de fiscus zeggen dat het goud afkomstig is van haar vader de negerkoning, die in Taka-Tukaland de inheemse bevolking heeft uitgemolken.
Afijn, Pippi moet dus een manier vinden om al dat goud wit te wassen. Maar weet dat wereldvreemde kind veel hoe dat moet. Via via kent ze wel iemand, maar die is een beetje schimmig, en als ze op een avond ook nog het slachtoffer wordt van een ripdeal en bijna in de poeperd wordt genomen ziet ze er maar helemaal vanaf. Dus daar gaat Pippi, nooit naar school geweest, nooit een vak geleerd, met lood in de kousen naar het uitzendbureau. ‘Heb je ervaring in sales en acquisitie?’ vragen ze daar. ‘Ik heb het nog nooit gedaan dus ik denk wel dat ik het kan,’ lacht Pippi. Er valt even een ongemakkelijke stilte, waarna de recruiter zegt: ‘Ja ha ha leuk, maar even serieus, heb je ergens ervaring in zodat ik je aan een werkgever kan voorstellen?’
Nou, je begrijpt het al, Pippi kan alleen nog aan de slag bij een callcenter waar ze onwelwillende slachtoffers een Ziggo-abonnement in de maag proberen te splitsen. En daar zit ze dan, arm feeëriek meisje, zielig naïef eenzaam poppetje, met een headsetje op in een kantoortuin. Ze dacht dat haar hele leven een sprookjesbestaan zou zijn, dat ze eeuwig de recalcitrante aap kon blijven uithangen, maar pats boem daar slaat haar elfenbreintje te pletter op de meedogenloze kilte der prozaïsche werkelijkheid.
Ja Pippi, nu zit je ineens in een wereld waarin het onbeteugeld knagen aan tyfusgrote lolly’s leidt tot hyperglykemie en diabetische coma. Een wereld waarin je een afschuwelijke doodsklap maakt als je vijfhoog uit een raam springt. Een wereld zonder trollen en piraten en waternimfen en gratis slagroomtaarten. Dan kun je wel op je zesenvijftigste naar het Magic Mystery Festival in Heeswijk-Dinther gaan, verkleed als Arwen uit Lord of the Rings, maar de realiteit, daar valt niet tegenop te cosplayen.
Om een lang verhaal kort te maken: Pippi krijgt, als ervaringsdeskundige, een baan bij de Raad voor de Kinderbescherming. Dan moet ze als een Tante Pastellia langs de deuren om ontaarde kinderen uit de ouderlijke macht te zetten en naar het kindertehuis te slepen. En reken maar dat de ironie haar niet ontgaat! Als ze om half zeven ’s ochtends haar meurende nest wordt uitgewekkerd denkt ze: Kanker! Hoe heeft het in godsnaam zo ver kunnen komen?
Uiteindelijk zegt ze: Fuck alles.
Dus: een nihilistische Pippi Langkous.
Afijn, zoiets maar dan met mij in plaats van Pippi Langkous.

Hoe praatjes in de wereld komen

Wijlen Bob den Uyl schreef dat men soms in een fractie van een seconde een uiterst klein deel van een reeks gebeurtenissen ziet die samen een volstrekt begrijpelijk en logisch verband vertonen.
Zou men deze reeks in zijn geheel kunnen overzien, dan was er geen sprake van onbegrip en verbazing, maar juist doordat onze observatie zich door omstandigheden beperkt tot een geisoleerd fragment, kan het waargenomene leiden tot kwalijke en misleidende praatjes.
In dit kader wil ik even toelichten wat mij heden deze middag overkwam.
Ik bezoek een keurig etablissement in de Eindhovense negorij en na het drinken van een opkikker loop ik het toilet binnen. Daar staat een oud mannetje driftig aan zijn broek te rukken.
‘Ik krijg mijn riem niet los,’ zegt hij treurig.
Het menneke heeft iets alzheimerigs. Hij kijkt met ontredderde ogen om zich heen.
‘Nou, das niet zo fraai,’ zeg ik.
Hij trekt en puft. Zijn riem zit te strak. De broek zit ongeveer onder zijn oksels en hij heeft geen kracht in zijn spichtige armen.
‘Kan ik iemand voor u roepen?’ vraag ik.
Ach wat kijkt hij ontheemd, het mannetje! Hij lijkt de vraag niet eens te begrijpen.
‘Ik krijg mijn riem niet los,’ herhaalt hij.
We kijken elkaar aan en er ontstaat iets van een patstelling. Ik kan hem moeilijk opzij duwen en naar het enige urinoir marcheren.
Ik denk heel diep na.
Kom op Van Os, zeg ik bij m’n eigen, je hele familie zit in de geriatrische zorg, jij kunt best één keer iets goeds doen voor de minderbedeelde medemens.
‘Goed,’ zeg ik. ‘Ik help wel even.’
‘Dank u,’ zegt het mannetje opgelucht.
Geen beweging in te krijgen. Die godvergeten riem hebben ze in het tehuis zeker vastgelijmd.
‘Hij zit goed vast,’ zeg ik.
Ik trek aan de broek en het mannetje puft.
Natuurlijk, uiteraard, vanzelfsprekend, komt er juist op dat moment een vent met hoge nood binnengestormd. Hij werpt één blik op onze verhitte koppen en besluit subiet dat hij van dit hele tafereel verschoond wil blijven. ‘Neem me vooral niet kwalijk,’ zegt hij terwijl hij weer naar buiten struikelt.
Nou mensen, dan kun je atheïst wezen, maar op zo’n moment hoor je God van zijn hemelse troon lazeren van het lachen. ‘Dat zal die Van Os met zijn messiascomplex leren,’ denkt ie.
Afijn, ik heb het brave mannetje toch nog kunnen helpen. Net als Bob den Uyl heb ik de leeftijd bereikt waarop het je niet meer kan schelen hoe ze over jou en je wel of niet absurde handelingen denken.
Maar mochten de kranten morgen inkoppen met: ‘Beruchte schrijver en charmeur Van Os loopt George Michael uit te hangen in plaatselijk urinoir’, dan weet u bij deze hoe ‘t zit.
Ik dank u voor uw tijd.

Waarom de mensheid niet verbroedert

Vandaag overkwam me iets. Ik zit te Eindhoven in de tram van het Fons Spoorenplantsoen naar de Tippo Tipboulevard als er iets vreemds gebeurt.
Een mannetje van een jaar of zeventig gooit zijn krant weg en werpt zich grienend op de grond. ‘Ik snap de wereld niet meer,’ huilt hij. ‘Het is allemaal te ingewikkeld.’
Hij roept: ‘Libertariërs rennen massaal achter een oranje sociopaat aan die alleen opkomt voor de superrijken. Feministen gaan als naakte pornosterren op de foto om te klagen dat ze als lustobject worden gezien. Wie zwijgt over racisme is een racist. Wie spreekt over racisme ontneemt zwarte mensen hun stem. Ik wil zo graag een goed mens zijn, maar ik begrijp er niks meer van!’
Niemand weet wat hij moet zeggen.
‘Waarom kan de mensheid zich niet gewoon verbroederen?’ roept het mannetje uit. ‘Ik voel mij volkomen alleen in het inktzwarte heelal!’
‘Inktzwart heelal vind ik een kwetsende term,’ zegt iemand. ‘Ik heb liever dat u spreekt van een “inclusieve ruimte met een kleurtje’.’
Het mannetje maakt een zwaar rochelend geluid en valt dood neer. Iedereen snelt toe om hem bijstand te verlenen.
‘Houden we wel even anderhalve meter afstand, mensen?’ brult de conducteur.
U begrijpt, tijd voor een stevig gesprek met de wijste mens aller tijden, Nelis Braadvet, uitbater van Cafetaria ‘Kanen en Oprotten’.
Ik vraag Nelis waarom niemand nog verbroedert en hij zegt: ‘Dat heb ik je al zo vaak gezegd, Joortje. Het is allemaal de schuld van het postmodern deconstructivisme.’
Ik heb al meteen geen zin meer maar Nelis legt uit:
‘In het postmodern deconstructivisme wordt alles fundamenteel onzeker gemaakt. Alle oude waarheden, autoriteiten en zekerheden worden gedeconstrueerd en in twijfel getrokken.’
Ik kijk hem glazig aan en hij zegt: ‘Jij denkt nu zeker dat al die hoogdravende filosofie niks met de dagelijkse realiteit te maken heeft? Nou, mooi wel. Kijk maar om je heen: alles getuigt van deconstructivisme. Alles wordt afgebroken. Omvergetrapt. Neergehaald. Het is de postmoderne beeldenstorm: er wordt niet meer geconstrueerd, alleen nog gedeconstrueerd.’
Nelis wijst naar buiten. ‘Daarom is alles wat je zegt verkeerd: omdat iedereen alleen nog weet hoe het niét moet, niet hoe het wél moet. We weten alleen nog hoe we moeten slopen, niet meer hoe we moeten bouwen. Dat is dus fundamenteel deconstructivisme.’
Ik kijk hem nog steeds glazig aan en Nelis zegt: ‘Weet je wat, laat maar. Het gaat om het postmoderne wantrouwen tegen de grote verhalen die waarheid claimen, zoals gebeurt in religie, politiek, wetenschap en kunst.’
‘Dat weet ik nog,’ zeg ik. ‘In het postmodernisme is geen universele waarheid meer. De waarheid bestaat niet, roept iedereen nu. Iedereen heeft recht op zijn eigen waarheid.’
‘Juist,’ zegt Nelis. ‘En dat is allemaal heel fijn en zo. Maar het betekent ook dat er geen universele waarden meer zijn om ons met elkaar te verbinden.’
‘Hoezo?’ vraag ik.
Nelis legt uit: ‘Zonder het universele kun je jezelf niet meer overstijgen. Je kunt nergens meer naartoe transcenderen. En als je jezelf niet meer kunt overstijgen zit je dus vast in je eigen. In het strikt individuele.’
Hij wijst naar het Boeddhabeeld boven de stoof. ‘Alles is één, Joortje. Alle grote wijsgeren zeggen het. Heb uw naaste lief als uzelf, dat zegt Jezus. Waarom? Omdat u ook uw naaste bént! Alle dingen zijn slechts tijdelijke manifestaties van het eeuwige.’
‘O ja?’ vraag ik.
‘Of het echt zo is weten we natuurlijk niet, Joortje. Maar het gaat erom dat je een besef van het universele nodig hebt om je eigen te kunnen ontstijgen.’
‘En hebben we dat nu niet meer, Nelis?’
‘Niet in het postmodernisme,’ zegt Nelis. ‘Daarin bestaat geen overkoepelende waarde. Er is geen ruimte meer om te beseffen dat jij en de ander één zijn. En zonder dat besef is er alleen nog maar verschil. Alles wat je hebt om op terug te vallen is ras, huidskleur, gender en stamgedrag.’
‘Zonder het universele is er dus geen wezenlijk contact mogelijk met de ander,’ zegt Nelis. ‘Wij kunnen onszelf alleen nog verliezen in de vluchtige saamhorigheid van een activistisch doel, alleen nog verbonden zijn in woede, niet in liefde en broederschap.’
De frietboer schudt het hoofd.
‘Probeer maar. Zeg maar eens tegen iemand: ‘Wij zijn allen één.’ Dan kijken ze je tot op het bot beledigd aan. Dan word je door rechts weggehoond als linkse zweefteef en door links beschuldigd van institutioneel racisme. ‘Hoe durf jij te beweren dat jij één bent met de ander,’ zeggen ze dan. ‘Jij mag je alleen verplaatsen in mensen uit dezelfde etnische groep. Niet in mensen van een ander ras of geslacht. Jij probeert je met die dooddoener alleen maar vrij te pleiten. Of zoiets.’
‘Wat staat ons nu nog te doen, Nelis?’ vraag ik bedroefd.
‘Heb mekander lief,’ zegt Nelis. ‘Denk aan wat Krishnamurti zei: Als je jezelf uitsluitend identificeert als een Indiër of een moslim of een christen of een Europeaan of wat dan ook, dan ben je gewelddadig. Waarom? Omdat je jezelf dan afscheidt van de rest van de mensheid. Wanneer je jezelf afscheidt door geloof, nationaliteit en traditie, dan leidt dat tot geweld. Dus iemand die geweld wil begrijpen, behoort niet tot een bepaald land of religie, politieke partij of systeem; hij houdt zich bezig met het totale begrip van de mensheid.’
Ik ontdek opeens iets irritants.
‘Wacht, m’n telefoon stond niet aan,’ roep ik. ‘Zeg dat allemaal nog eens, dan neem ik het op.’
Nelis komt mij met zijn vleesmes achterna.
‘Optieven Van Os! Met je praatjes. Ga ‘s een baan zoeken of zo!’

Een vrolijk verhaal om uw dag mee op te vrolijken*

*sarcasmewaarschuwing

De afgelopen twee dagen had ik weer eens ruimschoots gelegenheid om na te denken over de aloude vraag: hebben wij een ziel?
Vast niet. U kunt de Happinez lezen dat het een lieve lust is, het idee dat zich ergens in ons lijf een onsterfelijk deeltje bevindt dat als een reddingscapsule gelanceerd wordt wanneer het ten onder gaat wordt met de dag onwaarschijnlijker.
We hebben geen brein, we zijn ons brein, zegt neurobioloog Dick Swaab, en we mogen vrezen dat we onze eigen dood inderdaad niet overleven.
Of dat heel vreselijk is weet ik niet. Persoonlijk moet ik er niet aan denken om de eeuwigheid met mezelf te moeten doorbrengen. Jullie krijgen om de zoveel tijd een droeflollig stukje te lezen, maar ik moet de hele dag naar dat gezeik luisteren. Soms word ik een paar tellen eerder wakker dan Joris van Os en dan denk ik: zit ik weer een hele dag met die mallotige vent opgescheept.
Hoe dan ook, waarom dacht ik ineens na over de ziel? Nou mensen, omdat ik deze week te kampen had met een migraine van het allerploertigste soort.
Nu weet ik wat u denkt: ‘Joortje, jij mag dan woest aantrekkelijk zijn en ook nog eens extreem charmant en getalenteerd en knap en vernuftig en —
Wacht, ik ben even de draad van m’n verhaal kwijt …
O ja. U denkt: ‘Joortje, jij mag dan supercool zijn, maar een eersteklas slapjanus ben je ook. Jij kunt gewoon niet tegen een beetje koppijn.’
Leugens! Ik heb een enorm hoge pijndrempel. Ik laat me onverdoofd behandelen bij de tandarts. Na een mislukte parachutesprong ben ik eens met gebroken enkel teruggemarcheerd naar het vliegveld. En van deze twee zinnen is er maar één gelogen.
Maar bij migraine gebeurt er iets raars.
De wereld verandert. Het universum krimpt samen tot een cocon ter grootte van je pijn, een dimensie die zich strak om je hoofd spant en waarbuiten niets anders meer bestaat.
Je kunt pijn hebben aan je teen. Of aan je knie. Of aan je kont. Maar pijn aan het brein is een ander verhaal. Misschien omdat de pijn zo dicht bij de zetel van het bewustzijn zit. Maar als Dick Swaab gelijk heeft en we zíj́n ons brein, dan heb je geen migraine, dan bén je migraine.
De pijn is daarmee zo alomtegenwoordig dat het universum waarin je zit opgesloten maar één doel kent: zichzelf opheffen. Zichzelf uitwissen. Zo snel mogelijk. Zo grondig mogelijk.
Je vergeet je verantwoordelijkheden. Je geliefden. Je toekomst. Er is nog maar één gedachte: jezelf overhevelen naar de zoete, stille leegte van het niet-bestaan.
En dat, lieve mensen, is een angstaanjagende ervaring.
De moraal van dit verhaal is zoals altijd stuur geld, maar deze keer wilde ik tevens een beter begrip kweken van de migrainende medemens.
Afijn, u bent weer bijgepraat.
Na twee dagen in het verstikkende halfduister ga ik maar eens kijken of de buitenlucht nog iets te melden heeft.

Ik dank u voor uw aandacht.

Standbeeld Van Os omvergehaald

Het standbeeld van de befaamde schrijver Van Os is door woedende demonstranten omvergetrokken. Het massief gouden beeld op de markt van Groesbeek, ook wel bekend als ‘het gulden joortje’, is van de sokkel gesleurd en in de gracht gegooid.
Verslaggever Rinus Krutje was ter plaatse.
‘Waarom Van Os?’ vroeg hij aan de betogers. ‘Dat is toch heel geen slavenhandelaar?’
‘Slavenhandelaar?’ antwoordde een demonstrant. ‘Hoezo slavenhandelaar?’
‘U bent toch van black lives matter?’ vroeg Krutje.
‘Nee daar weet ik niks van,’ zei de demonstrant. ‘We vonden het gewoon lelijk.’

Van Os legt uit

Dan is het nu weer tijd voor
DOKTER VAN OS LEGT UIT
In dit wekelijkse vragenuurtje geeft Van Os antwoord op de meest prangende kijkersvragen

Wat is corona nu eigenlijk?

Corona, ook wel afhaalgriep genoemd, is een bacterie die is uitgevonden door twee aziatische vleermuizen en een speenvarken uit Maasmechelen. Het wordt verspreid door televisiemasten en 5G of zoiets weet ik veel.

Moet ik anderhalve meter afstand houden van mensen op straat?

Nee, zolang je maar in hun elleboog niest.

Hoe kunnen mijn partner en ik de quarantaine het beste doorbrengen?

Het verstandigst is om in elke kamer een Glock 17 binnen handbereik te hebben. Een kleiner kaliber kan ook, maar ik zou niet gaan voor een uzi, een kettingzaag of een Browning Double Automatic Shotgun. Je wilt je partner kunnen overrompelen voordat hij kans ziet zijn arsenaal voor de dag te halen.

Wat adviseert u mensen in deze tijd?

Vertrouw altijd op je jaloezie. Dat je rancuneus bent wil nog niet zeggen dat je niet door allerlei talentloze gematste voorgetrokken gendercorrecte kutschrijvers uit de grachtengordel benadeeld wordt.

Ik bedoelde eigenlijk met betrekking tot corona.

O, in dat geval adviseer ik mensen om alle tips op internet klakkeloos over te nemen. Er zit vast wel iets goeds tussen.

Maar is context niet belangrijk bij het zoeken naar antwoorden op internet?

Context is altijd belangrijk. Als iemand tegen je zegt: ‘Steek maar in je hol’, dan kun je wel beledigd gaan staan wezen, maar als je net een kunstpenis hebt besteld op funpoepert.nl dan is het misschien een nuttige gebruiksaanwijzing. Ik bedoel maar.

Houdt u zich aan de maatregels?

Regelmatig.

Columniste Arzu Aslan zegt dat witte mensen hun plaats moeten kennen in het racismedebat, want ze zijn geen slachtoffer en hebben dus minder recht van spreken. Wat vindt u daarvan?

Daar ben ik het volmondig mee eens. Voorts vind ik dat iemand die zelf nooit is neergeknuppeld door een stroper zich niet sterk mag maken voor zeehondjes.

En dan nu de laatste vraag.

Het antwoord is nee.

Fictie, identiteitsobsessie en de behoefte aan de Ander

Een zinderend cultureel essay door Drs. J.J.F.Th. van Os.

Omweg als methode
Naar aanleiding van een guitig verhaaltje op mijn tijdlijn vroeg iemand: ‘Waarom schrijf jij nooit serieus over jezelf, Joortje? Waarom altijd van die buitenissige sprookjes? Durf jij de confrontatie met jezelf soms niet aan? Vind je dat te angstaanjagend?’
Dat verwijt krijg ik vaker. Een uitgever eiste ooit dat ik over Joris van Os zou gaan schrijven en niet over ‘verzonnen figuurtjes’.
Aan deze opvatting ligt een denkfout ten grondslag. De aanname is dat een roman pas authentiek is als de auteur één op één over zichzelf schrijft. Dat is zoiets als beweren dat Shakespeare zijn stuk Hamlet alleen maar kan schrijven als hij zelf een Deense prins is.
Tegenover deze denkfout staat wat Carlo Ginzberg ‘omweg als methode’ noemt. Joseph Heller (u weet wel, van Catch 22) zei ooit dat hij het ambivalente Amerika van ná de Tweede Wereldoorlog alleen maar kon weergeven door te schrijven over piloten ín de Tweede Wereldoorlog.
Auteurs schrijven vía het buitenissige over het bekende, omdat die omweg hen een verhelderend perspectief op henzelf biedt. Denk aan wat Ibsen zei: De zomer beschrijf je het best op een winterdag.

Anja Meulenbelt
Om dit thema verder te verklaren moet ik even terug naar mijn middelbareschooltijd. De door mij hogelijk gewaardeerde Juffrouw de Wit leerde ons debatteren. Hoe deed ze dat? Door ons een mening te laten verdedigen waar we totaal niet achterstonden. Iemand die tegen de doodstraf was moest daar juist vóór zijn, enzovoorts.
Deze oefening plaatst je buiten jezelf. Ik was er in eerste instantie ook niet goed in. Ik was te boos op de andere mening om mij die eigen te maken, al was het maar tijdelijk.
Maar het is een interessant experiment dat je dwingt om je eigen identiteit af te leggen.
Eigenlijk zou je er een tv-programma van moeten maken. Jenny Douwes die betoogt dat Zwarte Piet moet worden afgeschaft en Quinsy Gario die betoogt dat hij blijft. Anja Meulenbelt die moet beargumenteren dat het feminisme te ver is doorgeschoten en Eva Vlaardingerbroek die beredeneert dat er nog een schepje bovenop moet.
Zo’n hilarische show zou de mensen nog eens nader tot elkaar kunnen brengen. Maar ik garandeer u dat geen van de partijen hiertoe bereid of zelfs maar in staat is.

Polarisering
Ten eerste komt dat door polarisering. Niets lastiger dan afstand doen van je eigen waardensysteem in tijden van verdeeldheid.
Of je nu progressief of conservatief bent, altijd is er die verbeten reflex om de hakken in het zand te zetten. De kleinste stap naar rechts is al een sprong richting het fascisme, de vluchtigste blik naar links staat al gelijk aan decadente wegkijkerij.
Op Facebook heb ik, zoals ik weleens heb uitgelegd, nadrukkelijk contact met figuren van diverse geneigdheid. ‘Cross your bubble’ heet dat. En dat wordt me niet altijd in dank afgenomen. Er gaat geen week voorbij of iemand informeert op hoge poten waarom ik nog bevriend ben met ‘die nazi’, of ‘die deugbeffer’. Ik ben een ‘allemansvriend’, bang om vijanden te maken.
Echter, ik doe dat niet omdat ik zo’n jofele ruimdenkende vent ben, maar omdat ik als schrijver altijd zit te azen op andermans ervaringswereld. Inderdaad, ik leg een mentaal archief aan van al jullie zouteloze meningkjes met de sinistere bedoeling ze later in een boekje te gebruiken. Hoe verder jullie van mij afstaan, hoe beter. Het gaat erom de eigen wereld aan gruzelementen te slaan en op te zoeken wat je verfoeit.

Identiteitsobsessie
Ten tweede heeft de onwilligheid om ons in de ander te verplaatsen te maken met onze obsessie met identiteit, en de tegengestelde eisen die eruit voortkomen.
Het verwijt, om maar een voorbeeld te noemen, is dat mensen gevangen zitten in hun ‘white privilege’. Maar zodra ze zich in de kleurling verplaatsen worden ze wegens ‘cultural appropriation’ teruggefloten. Auteur Jeanine Cummins kreeg bakken met kritiek over zich heen omdat ze het gewaagd had om vanuit het perspectief van een Mexicaanse migrant te schrijven.
De sociaalconstructivistische gedachte is hier dat de ander wezenlijk onkenbaar is, en dat elke poging zich in iemand anders dan zichzelf te verplaatsen van arrogantie getuigt. Zoals Bas Heijne schrijft: ‘Het emotionele houvast van de identiteit maakt het praktisch onmogelijk om betekenisvolle relaties búiten die identiteiten aan te gaan.’

Fictie
Het medicijn hiertegen, beste mensen, is fictie. Fictie en nog eens fictie. Hoe buitenissiger hoe beter.
Geen schijnfictie, want veel hedendaagse romans zijn autobiografisch en daarmee een verlengstuk van reeds gekoesterde waarden. Nee, échte fictie. De ervaring van het vreemde. Het maken van hoofdpersonen waar je het tot op het bot mee oneens bent.
En wat ik geleerd heb is dat het brein dat kán.
Het wonderlijke, transcendente, plooibare menselijke brein. Versmelten met de ander, de vreemdeling, de vijand.
Ben ik mijn ego? Ben ik mijn identiteit?
Wie weet, maar wat het schrijven van verhalen mij onmiskenbaar geleerd heeft, is dat er in mijn hoofd ruimte is voor wel honderd identiteiten. Honderd identiteiten waar Joortje van Os er maar één van is.
Pas nu, in deze tijd (om de corona dan toch maar even dit stukje binnen te smokkelen) merken we hoe we de ander missen. Niet slechts de specifieke ander, niet alleen het familielid of de gelijkdenker, maar de Ander.
Nu pas, in dit grote gemis, voelen we hoe weinig de identiteit ertoe doet.
In de ontmoeting met de ander confronteer ik mezelf. En die confrontatie, beste makkers, is angstaanjagender en waardevoller dan ooit.

Ik dank u voor uw tijd.

Telescoop

De meeste mensen zijn best bereid om in het toeval te geloven, maar als het ze consequent tegenzit en het toeval zich begint te gedragen op een manier die haaks staat op de statistisch evenredige distributie van voor- en tegenspoed, dan wordt het wel erg verleidelijk om achter de ellende kwade opzet te vermoeden.
Zo was het ook met meneer Krikke. Meneer Krikke had altijd pech. Op de een of andere manier raakte hij altijd buiten zijn schuld in de problemen. Het ergste was nog wel dat meneer Krikke nogal een einzelgänger was, en dat er dus zelden iemand omhanden was om van zijn onschuld te getuigen.
Neem nu de keer dat hij een prachtige nieuwe telescoop had gekocht. Meneer Krikke was amateurastronoom en op heldere nachten kon hij urenlang in de weer zijn. Omdat de buren soms een beetje achterdochtig op zijn getuur reageerden had hij zich ietwat verdekt opgesteld, onder de appelboom achterin zijn tuin.
Hij had de telescoop zó neergezet dat hij tussen twee takken door precies de volle maan kon zien. Dat zijn statief een beetje gammel was mocht de pret niet drukken. Maar juist toen hij zich wijsgerig stond te bedenken dat de zwaartekracht op aarde zes keer sterker was dan op de maan, haalde Newton een flauw grapje met hem uit.
Een van de takken van de boom liet precies op dat moment een rijpe, vlezige appel los die precies op het uiteinde van de telescoop viel. En omdat meneer Krikke het kapotte statief niet strak genoeg had vastgedraaid klapte de kijker een stukje omlaag.
Verbaasd tuurde meneer Krikke door de lens. Waar was de maan opeens gebleven? En waar kwam dat eigenaardige witte schijnsel vandaan? Het duurde even voordat de contouren van dit nieuwe uitzicht betekenisvol tot hem doordrongen. Maar voordat hij besefte waar hij naar keek was het al te laat.
Buurvrouw Mariska trok geshockeerd haar beha omhoog en schoof met een kordate blik het gordijn dicht. ‘Frenk!’ hoorde hij haar gillen. ‘Frenk! Krikke staat naar me te gluren!’
Buurman Frenk verscheen ter rame. Hij opende het gordijn met dezelfde struise beweging als waarmee deze luttele seconden eerder was gesloten. ‘Krikke?’ riep hij.
Meneer Krikke probeerde verlegen te lachen.
‘Ja, hier ben ik. Maar het is een misverstand.’
‘Wat?’ riep Frenk.
‘Het is een misverstand!’
Het gordijn ging weer dicht en meneer Krikke wachtte de hele avond op verdere reacties. Maar pas de volgende ochtend manifesteerde de engel der wrake zich in de vorm van een bericht op de buurt-app. Deze was in het leven geroepen na een reeks inbraken, maar nu was meneer Krikke het brandpunt van alle aandacht.
‘Wij vinden het bepaald niet prettig om dit aan de grote klok te hangen,’ schreef buurman Frenk, ‘maar mijn vrouw Mariska is vannacht op brutale wijze begluurd door meneer Krikke van nummer 12. Wij hebben besloten geen aanklacht in te dienen, maar wij willen de straat er wel op attent maken.’
In korte tijd werd er door verschillende buurtbewoners gereageerd.
‘Lol!’ schreef iemand.
‘Lmfao!!!’ schreef een ander.
Maar een buurvrouw aan de overkant vond het allemaal minder amusant.
‘Ik vind dit niet kunnen. Nu is het Mariska, maar straks staat die goorlap naar mijn dochter te kijken. Voyeurisme is strafbaar en de politie moet gebeld worden. Als jullie niet doen, doe ik het!’
De agent die in de namiddag bij meneer Krikke aanklopte leek niet van kwade wil. Hij maakte zelfs een goedmoedige indruk, maar toch wilde hij even binnenkomen.
‘Het was een misverstand, agent,’ piepte meneer Krikke.
‘U keek met uw sterrenkijker in de kamer van de buurvrouw, klopt dat?’ vroeg de agent.
‘Jawel,’ zei meneer Krikke, ‘maar dat was per ongeluk.’
‘Per ongeluk? U keek per ongeluk recht in de kamer? Exact op het moment dat mevrouw zich stond om te kleden?’
Meneer Krikke keek hem met een wanhopig gezicht aan. ‘Ik stond onder de appelboom,’ jammerde hij. ‘Ik was daar juist gaan staan omdat sommige mensen er ongemakkelijk van worden als ik met mijn telescoop bezig ben. Maar het statief ziet u, dat is niet helemaal goed. Het schiet soms los. Ik had het willen repareren maar ik had geen olie meer. En toen stond ik naar de maan te kijken en toen viel er een appel uit de boom en die landde precies op de refractor. En toen zakte hij op zó’n manier dat hij precies op het huis van de buurvrouw gericht stond. En toen had ik dat te laat in de gaten dus ik keek door het oculair en toen had ik pas door wat er gebeurd was en toen dacht de buurvrouw dat ik naar háár aan het kijken was.’
De agent probeerde zijn gezicht in een welwillende plooi te houden, maar liet zijn blocnote uiteindelijk met een zucht zakken.
‘Meneer,’ zei hij, ‘kent u dat verhaal van de kapitein van de Costa Concordia? Die het zinkende schip verliet en achteraf beweerde dat hij was uitgegleden en puur toevallig in de reddingsboot was beland? Daar moet ik aan denken als ik uw verhaal hoor.’
Meneer Krikke zakte terug in zijn stoel.
‘Agent,’ zei hij, ‘ik ben een astronoom. Als ik door mijn telescoop naar de hemel kijk zie ik alleen de sterren. Maar soms … soms zou ik zweren dat ie tjokvol goden zit: stuk voor stuk ellendige hufters die de hele dag kromliggen van het lachen.’

Waargebeurd Paasrelaas


Dan is het nu weer tijd voor mijn jaarlijkse Paasgroet.
Toen ik een jaar of 20 was stuurde ik een kort verhaal naar een literair tijdschrift. Waar het over ging ben ik vergeten, maar blijkbaar was de held van het verhaal in bezit van een kat. Die kat speelde geen rol van betekenis, dat weet ik nog. Hoe dan ook, de redactrice wilde het wel plaatsen, maar dan moest ik de kat schrappen.
Een weeklang heb ik de jeugdige hersens gepijnigd. Waarom de kat? Welke obstruerende werking had dat beest op de plot? Kon het zijn dat het diertje op intertekstueel niveau een belemmerende invloed had op de leesbaarheid? Of was het een metafysische kwestie, een of andere faux pas? Had ik in mijn jeugdige onbevangenheid een ongeschreven literaire wet overtreden?
‘Wat, nee ik heb een hekel aan katten,’ zei de redactrice. ‘Ze kakschijten m’n hele tuin onder.’
Nu hoor ik u denken, ja maar joortje, wat heeft dit alles met Pasen te maken?

The end.