Ze is wat mollig. Een beetje verlegen.
Jong.
Niet mooi.
Op de grond een lieve roze meisjestas.
De man naast haar is haar vader, misschien grootvader. Ze zijn samen naar het terras gegaan. Misschien omdat ze niemand anders heeft om mee naar het terras te gaan.
Iets verder, twee tafels verder, een jongen.
Van haar leeftijd. Knap.
Zelfverzekerd.
Hij werpt een blik op haar. De zweem van een glimlach.
Ze klaart op.
Hij ZIET mij, hoor je haar denken.
Ik word gezien.
Is het mogelijk,
dat iemand mij ziet?
Ziet hij
Eindelijk
Wat niemand anders ziet?
Mij?
Ze kijkt weer, blijft kijken.
Maar de blik die kortstondig, per toeval, uit beleefdheid, aan de hare bleef haken, is alweer afgedwaald.
En je ziet de hoop uit haar lieve gezicht trekken.
Je ziet de droom overgaan in een oprisping van oud verdriet. Dan de berusting.
De berusting die ze nodig heeft om de dag, en misschien de rest van haar leven door te komen.
Ach, dat meisje.
Ik wou dat ik al het geluk van de wereld uit de lucht kon plukken om het stiekem in haar lieve roze meisjestas te stoppen.