Misschien wordt dit eindelijk eens een rustige nacht, denk ik nog, maar eigenlijk weet ik wel beter.
Ditmaal ben ik nog niet binnen of collega Frits roept me met een bekommerd gezicht aan zijn zijde: ‘Er zijn hier dingen gaande die het daglicht niet kunnen verdragen,’ fluistert hij. Wat natuurlijk wel grappig is, als de ene nachtportier dat tegen de andere zegt.
Maar Frits kan er niet om lachen. ‘Er zit hier een mevrouw. Paar dagen geleden ingecheckt. Turks denken we. In kamer 826. Sindsdien is het een komen en gaan van manvolk. Ze sluipen naar binnen en een uur later staan ze weer buiten.’
Er komt net iemand de lobby in en Frits stoot me aan: ‘Daar heb je er weer een. Ik zie aan z’n gluiperige mediterrane kop dat ie niet deugt.’
Het blijkt evenwel een hotemetoot van het Spaanse hoofdkantoor. Als Frits hem met een onderdanige glimlach een kamer heeft gegeven sist hij in mijn oor: ‘We moeten iets doen. Onze reputatie staat op het spel. Ik wil geen onzedelijk gevrouwte over de vloer.’
Ik overweeg om Frits te vertellen dat de meest onzedelijke vrouw uit de filmgeschiedenis hier ooit kind aan huis was. Geen grap: Sylvia Kristel (inderdaad, Emmanuelle) ging hier naar school toen het nog een katholiek internaat was. Google maar, ik verzin het niet.
Een van mijn favoriete motto’s komt van Sylvia Kristel: “I love to invent — avoiding the truth. I need to dramatize.”
Waarom belt Frits niet gewoon de politie?
‘We moeten eerst bewijzen hebben,’ legt hij uit. ‘Anders zegt de krant nog dat we onschuldige Turkse vrouwen op straat zetten!’
Hij propt een walkietalkie in mijn handen.
‘Jij gaat bij 826 op wacht staan om haar op heterdaad te betrappen.’
‘Ik ga NIET op wacht staan,’ zeg ik.
‘Jij gaat WEL op wacht staan. En neem die lange zaklamp mee, dan kun je nog tikken uitdelen als je door haar pooier bedreigd wordt.’
Eerst moet ik bombrieven onschadelijk maken, nu word ik met een zaklamp op een Turks prostitutienetwerk afgestuurd. Ik heb nog niet één normale nacht gehad in dit griebushotel. En dan te bedenken dat ik een nachtbaantje heb genomen om op mijn indolente reet te kunnen zitten. Maar eigenlijk wist ik wel beter.
Rond kamer 826 is alles rustig. Geen insluipers. Maar dan, als ik langs de deur loop, hoor ik stemmen. Er is een man binnen!
Kloekmoedig klop ik aan en na wat paniekerig gestommel verschijnt er een jongevent in de deuropening: ‘Ja?’
Ik vraag hem wat hij hier te zoeken heeft.
‘Dit is mijn vrouw,’ zegt hij afgemeten. Hij wijst over zijn schouder, maar daar is niemand. ‘Ze wil terug naar Turkije, naar haar familie, maar haar vlucht wordt steeds uitgesteld.’
Iets aan hem oogt schimmig. Onzuiver.
Misschien is het de zwaarwalmende Acqua Di Gio, het blauwe ribfluweel, de net iets te zorgvuldig gepommadeerde baard. Of gewoon de provocatieve blik die hij mij vanuit de verduisterde kamer toewerpt.
‘Wij hebben hier verschillende mannen naar binnen zien gaan,’ zeg ik hem. ‘Mannen die na een uur weer vertrekken.’
Hij ontkent. ‘Ik ben de enige hier.’
Ik overleg met Frits en we besluiten dat de man zich over 10 minuten moet melden bij de receptie.
Maar ik ben nog niet terug of Frits roept over de walkietalkie: ‘Van Os! Van Os! Ze gaan ervandoor!’
Het stel heeft de benen genomen. Frits ziet ze op de monitor naar buiten lopen!
‘De zuidfoyer!’ roep hij.
Ik vlieg erachteraan.
‘Van Os! Van Os! Ze zijn nu op de parkeerplaats!’
Maar als ik daar kom is er niemand meer.
De twee zijn spoorloos verdwenen. Of ze te voet ontkomen zijn of ergens een auto hadden staan, we weten het niet.
‘Nou ja whatever,’ zegt Frits. ‘Ze zijn weg, dat is het voornaamste. Ik wil geen onzedelijk gevrouwte over de vloer!’
Met iets van droefheid staar ik door de regensluiers naar buiten. Hopelijk loopt alles goed af met die mevrouw. Hopelijk leeft ze niet onder het juk van een pooier. Hopelijk is er echt een vlucht naar Turkije, en een familie die op haar wacht.
Maar eigenlijk weet ik wel beter.