Vladimir Nabokov en ik, circa 1954.
Vladimir, met het oog op de voorgewende zedelijkheid gekleed in een ongetailleerde priesterwitte blazer, zat altijd met het geduld van een onverzadigbaar kind op andermans ideeën te azen.
‘Jij nog ergens mee bezig, Van Os?’ vroeg hij dan.
Vervolgens stelde hij zich met de pen in de aanslag achter me op, stilletjes, onderduims, zodat ik vergat dat hij er was. Wanneer ik dan begon te oreren krabbelde hij naarstig alles neer.
Ik weet nog dat ik zei dat ik druk was met een controversiële roman over een manisch-erotisch personage dat een ongezonde interesse aan de dag legt voor de 12-jarige nimfachtige dochter van zijn hospita.
Nou mensen, we weten allemaal hoe dat is afgelopen.