‘De wat knorrige meneer Aart,’ lezen we, ‘werd aan het programma Sesamstraat toegevoegd om het wat minder zoetsappig te maken.’
Ik zou een stap verder willen gaan: Meneer Aart werd aan ons leven toegevoegd om het wat minder zoetsappig te maken. Want Meneer Aart snapte het. Dat het leven bitterzoet is.
In een wereld vol rubbertegels was Meneer Aart de losliggende baksteen waarover je struikelt en je pols breekt.
Meneer Aart was de kuil in het asfalt.
Meneer Aart was de rauwkost bij de friet.
Meneer Aart was het gelopen blauwtje.
Meneer Aart was de mislukte verjaardag.
Meneer Aart was de geschaafde knie.
Meneer Aart was de roestige spijker.
Meneer Aart was de punaise in de Ikea-ballenbak.
Meneer Aart was het slechte rapportcijfer.
Meneer Aart was de derde prijs in de tekenwedstrijd.
Meneer Aart was de angst dat de Sint dit jaar niet komen zou.
Meneer Aart was het pak voor je broek dat je pamperende ouders je niet geven wilden.
Meneer Aart begreep het. Dat kinderen het nodig hebben: de enge oom, de gebroken tand, de dode mus.
Meneer Aart was het vaccin dat een immuunrespons opwekt tegen de teleurstellingen van het leven.
‘Ondanks zijn strengheid en mopperig gedrag,’ lezen we, ‘was Meneer Aart in het bruine pak toch zeer geliefd bij de kleintjes.’
Dat moet zijn: Dankzij.
Dánkzij.