‘Het reizen vereist sterke zenuwen’, schreef de ons te vroeg ontvallen reiziger en beroepsblunderaar Bob den Uyl. Dat dit ook geldt als je alleen nog maar met de bus van Reykjavik naar Njordvik reist, bleek reeds op Dag 2 van mijn IJslandavontuur.
Dat het geen fraaie dag zou gaan worden had ik al moeten zien aankomen toen ik de plaatselijke supermarkt binnenliep.
Als ik mijn creditcard trek voor een fles water realiseer ik mij dat ik mijn pincode niet meer weet. Ik raadpleeg mijn mobiel, maar Claudia Cardinale (CC inderdaad), wiens telefoonnummer in werkelijkheid mijn pincode is, blijkt opeens uit mijn contacten verdwenen. Ik vermoed dat een jaloerse scharrel hem een keer verwijderd heeft, denkend dat het een ándere jaloerse scharrel was.
Enfin, de ramp begint pas echt te gloren als ik de bus instap en daar de gemelijke, mij overduidelijk ongunstig gezinde chauffeur onder ogen krijg.
Hoe de man te beschrijven? Zijn stugge tronie bestaat uit gelig vlees dat als een laag gesmolten plastic over zijn kleine schedel is gespannen. Zijn kanteelgebit krijg ik door zijn somberend stilzwijgen gelukkig nauwelijks te zien. Ik noem hem Smerdjakov, omdat hij me doet denken aan de psychopathische vadermoordenaar (spoiler) uit De Gebroeders Karamazov.
De chauffeur is oud en der dagen zat. Maar hij is vooral mij zat: de passagier, de forens. En hij laat geen gelegenheid onbenut om dat te laten blijken. Als ik hem vraag of dit inderdaad de bus naar Njordvik is antwoordt hij: YES YES YES.
Omdat ik niet weet waar ik uit moet stappen ga ik vlak achter hem zitten. Enige tijd glijdt het landschap lieflijk en zonder onderbrekingen aan ons voorbij.
Smerdjakov laat af en toe mensen in en uit. De passagiers kennen Smerdjakov, of weten instinctief dat ze beter hun mond kunnen houden, want alles verloopt onder angstvallig stilzwijgen. Na een kwartier vraag ik hem of hij me wil waarschuwen als we in Njordvik zijn aangekomen.
Smerdjakov reageert niet. Misschien hoort hij me niet. Ik leun voorover en vraag het nog een keer. Nu draait hij zich verbijsterd om (alsof hij vergeten is dat hij levende wezens vervoert) en brult: WAT WAT WAT?
Njordvik, vraag ik.
JA IK HEB U TOCH AL GEZEGD DAT WE DAARHEEN GAAN? zegt hij in het beroerdste Engels sinds Balkenende.
Ik leg uit dat ik moet weten wanneer ik eruit moet.
YES YES YES.
Weer verloopt er een kwartier. We doen diverse kustplaatsen aan, en benepen en introvert als ik ben durf ik niks meer te vragen. Ik ga er vanuit dat Smerdjakov zich aan zijn woord houdt en mij tijdig waarschuwt. Als we na enige tijd gaans weer een kleine nederzetting bereiken hoor ik hem geluid maken: een soort doodsgereutel. Hij bromt, kucht, lijkt zich fataal te verslikken, maar rijdt dan weer door.
Als we de snelweg weer opdraaien zie ik tot mijn verbazing dat we Njordvik verlaten. Dit was mijn halte!
‘Was dit Njordvik?’ vraag ik de chauffeur.
Smerdjakov kijkt me van opzij aan en brult: JA IK HEB HET NOU DRIE KEER GEZEGD EN ALS U NIET LUISTERT KAN IK DAAR OOK NIKS AAN DOEN, WEL?
Ik krijg hem zo ver dat hij midden op de invoegstrook op de rem trapt en mij eruit laat. Met mijn koffers en mijn bezwete kanis strompel ik langs het verkeer terug naar mijn bestemming.
Dat was het.
O ja, en de rest van de dag ben ik van de ene naar de andere geiser gechagrijnd. Een geiser is een gat in de grond waar hete stoom uit spuit. Of water. Of iets. Whatever. Weet ik veel.
Tot morgen.