IJsland Dag 11

LAATSTE AVOND

Het is de laatste avond van mijn IJslandse reis, en dus de laatste keer dat ik verslag doe van mijn belevenissen. Op veler verzoek wil ik thuis best verdergaan, maar ik denk dat mijn bezoek aan Mediamarkt Ekkersrijt niet dezelfde interesse gaat genereren als de rokende vulkaan in, pak ‘m beet, Barðastrandarsýsla.

Vanochtend zijn we in Reykjavik geweest, bij een literair agentschap, maar nu ben ik terug in het havendorp Kevlavik. Saillant detail: het agentschap zit in dezelfde straat als waar ik verleden week mijn aanrijding had, krap vijftien passen bij die prijzige tragedie vandaan. Reykjavik heeft tienduizend straten, maar al mijn avonturen in die stad spelen zich op dertig vierkante meter af.

Dit verbaast me allang niet meer. Het leven houdt zich aan dezelfde eenheid van handeling, tijd en plaats die Aristoteles het toneel voorschreef, wat soms doet vermoeden dat er ergens in de hemel een bevlogen regisseur actief is (en geen al te beste).

Maar goed, ik ben dus weer terug in Kevlavik. Het is hier minder slaperig dan normaal. Alles staat in het teken van het jaarlijkse dorpsfeest. Er worden schaarsgeklede maagden aan Odin geofferd, en dat trekt altijd veel bekijks. Tenminste, dat denk ik.

Het schemert al. Her en der knippen glinsterende lichtjes aan. Er zit kou in de lucht, maar ze zijn hier wel wat gewend. De op Noordelijke ijszeeën opgestoken wind die hier langs de huizen giert, weerhoudt de jeugd er niet van om ijsjeslikkend over straat te drentelen. Baby’s zitten nauwelijks ingepakt in hun wagentjes en geven geen fuck. Nu al hebben ze die kenmerkende, eeltige snoet waarmee de IJslanders mij, diep weggedoken in mijn winterkraag, laatdunkend gadeslaan.

In het haventje is veel volk op de been. Er zijn kraampjes met bier en iets wat op oliebollen lijkt. Overal drijft een zoete geur. Aan een tafeltje zit een heel mooi meisje met een bril en een wollen mutsje waar haar krullen onderuit wippen. Ze kijkt treurig, dat meisje, en dan pas merk dat de sfeer op straat meer melancholisch dan uitgelaten is.

Misschien is dat wat er hier gevierd wordt: het einde van weer een veel te korte, veel te krachteloze zomer, en de komst van een winter die inktzwart, eindeloos en meedogenloos is. Het is bijna alsof ze hem uitzwaaien, de zomer, en je hem over de horizon kunt zien wegtrekken. Misschien is het maar goed dat ik vertrek morgen, samen met het seizoen.

Op een overhuifd podium, waar vanmiddag nog kinderen dansten, lijkt nu een toneelstuk te worden opgevoerd. Ik blijf even staan om te kijken, maar kan niet volgen waar het over gaat. Is het Hamlet? Ik moet denken aan August, de Deen in Kevlavik die zo hevig terugverlangde naar zijn geboorteplaats Helsingør. In de haven van Helsingør bevindt zich het kasteel van Hamlet.

En dan kom ik toch weer terug op de eenheid van handeling, tijd en plaats, waarvan Aristoteles vond dat elke toneeltragedie eraan moest voldoen.

De dingen moeten tot een eind komen. Een reis is mooi omdat hij, in tegenstelling tot andere dingen in je leven, een netjes afgebakend hoofdstuk vormt. De plot is simpel: daarheen en weer terug. Het heeft een kop en een staart, een duidelijk gedefinieerde setting en vaak ook een thematiek.

Vrijwel al het andere heeft overlap, een vaag verloop, een rafelig einde. Relaties beginnen stotterend en schoorvoetend, eindigen soms met een knal maar nog vaker met een trage verwijdering. Liefde ontstaat, verflauwt, vlamt weer op.
Een baan heeft begin en eind, maar die kan jaren aanhouden, met veel veranderingen en onderbrekingen.

De reis is misschien wel de enige gebeurtenis in ons leven die enigszins te regisseren is. Een klein stukje leven waarvan wij zelf begin, bestemming en einde bepalen.

EINDE