Mistroost als Troost

In tijden van diepe ellende wil ik nog weleens een spelonkig kroegje binnenwandelen op zoek naar alcoholisten, uitkeringstrekkers en andere verschoppelingen. Want niets biedt de worstelende mens meer soelaas dan het falen van de ander. Niet uit leedvermaak, maar omdat andermans leed de eigen smart halveert. Of (durf ik het te zeggen?) relativeert.

Helaas zijn zulke dranklokalen steeds moeilijker te vinden. De kroeg als wijkplaats voor de verworpenen der aarde is iets uit het verleden.

Vandaag de dag zitten zelfs de schimmigste cafeetjes vol met vrolijke mensen. Mensen die het best goed voor elkaar hebben. Gelaptopte hipsters die de wereld willen verbeteren met een glas muntthee binnen handbereik. Ingedutte babyboomers voor wie alcohol een substantie is die met mate genuttigd dient te worden (in plaats van het met liters tegelijk achterover te slaan zoals het bedoeld is). Als alcohol het onverteerbare niet uitwist, waar is het dan goed voor? Alcohol is voor ontevreden drinkers, tevreden drinkers drinken maar melk.

De tafels liggen vol tijdschriften. In één ervan bevestigt Josje Kraamer, acquirerend redacteur bij Querido, wat ik al jaren vermoed, namelijk dat de hedendaagse Nederlandse uitgeverswereld van handjeklap aan elkaar hangt. Gewoon iets opsturen naar een uitgever heeft geen zin, waarschuwt Josje: ‘Beter is het om via-via binnen te komen. Jente Jong werd bijvoorbeeld getipt door een bevriende auteur.’

Vaak pak ik dan maar een boek. In een kroeg leest men Carmiggelt, zo zijn de regels. Carmiggelt is de meester van de droefgeestigheid. Je kunt droevig van geest zijn, maar ook droevig en geestig tegelijk. Op dat snijvlak balanceert hij.

Carmiggelt kun je gewoon ergens openslaan en dat doe ik dan ook. Eind jaren ‘60 zit hij in een taxi, Carmiggelt, en hij hoort een gladde stem op de radio zeggen: ‘Natuurlijk, wij als uitgevers begrijpen best dat een schrijver weleens een inzinking heeft, maar daar kunnen we wat aan doen als u meewerkt. Vertoon u met een opvallende vrouw. Zorg dat ze over u praten…’

Niets nieuws onder zon dus. Wat ik beschouw als de 24-uurs griep van deze tijd blijkt een chronische aandoening. Zelfs als gepolijste criticaster van de zeitgeist loop ik hopeloos achter de feiten aan.

Anders gezegd: de waan van de dag overstijgen doe ik op precies dezelfde wijze als alle andere waanoverstijgers vóór mij. Op jacht naar eeuwigheidswaarde ben ik vervallen tot evergreens en platitudes.

Mijn hemel, mensen, wat is het zinloos, mijn leven. Een holle opeenvolging van kluchtige momenten waarin zelfs de aha-erlebnissen kitscherige clichés zijn. Waar doe ik het eigenlijk voor? Waarom werp ik me niet gewoon voor een bus?

En tevreden achteroverleunend denk ik dan, met de grootst mogelijke vrolijkheid: wat is wanhoop toch een fantastische hobby!

Manifest

LET OP

Prazdny en Van Os zijn bezig met een MANIFEST dat eindelijk korte metten gaat maken met de uitgebeende postmoderne eenheidsworstliteratuur!

Het einde is nakend.

HOUD DIT KANAAL IN DE GATEN, MENSEN

Chantal Janzen en de vrolijke overwinning van het kwaad

Reeds een tijd terug zat ik met mijn goede makker Saskia van Orly ouderwets televisie te kijken. In die hoedanigheid werden wij getrakteerd op de ‘romantische komedie’ Het Verlangen. Jongens, wat hebben wij ons vermaakt die avond.

De film is zó bang dat de kijker het verhaal niet kan volgen, dat een vertelstem alles uitlegt wat op het scherm plaatsvindt. Zien we een huilende Chantal Janzen, dan zegt de voice-over: ‘Chantal was erg verdrietig’. De makers lijken daarmee niet zozeer te mikken op de laagste gemene deler, als wel op de jostiband die daar kennelijk met wegglijdende vingers onderaan bungelt.

Afijn, wat mij interesseerde was de plot. Let op: Een hippe uitgever krijgt een briljante roman in handen. Een meesterwerk. Maar er is een marketingprobleem: de auteur is een ouwe, mottige, onwelriekende loner zonder mediatalent. Gelukkig heeft de uitgever een lumineus idee: ze doen gewoon alsof dom blondje Chantal Janzen de schrijver is. Een literaire superster is geboren!

Omdat ik onlangs eenzelfde kunstje heb geflikt zult u begrijpen dat dit thema mij na aan het hart ligt. Handenwrijvend leefde ik naar de ontknoping toe: wanneer zal het bedrog uitkomen? Wanneer komt boontje om zijn loontje en krijgt de echte auteur de eer die hem toekomt?

Het antwoord zal u verbazen: nooit. 
Integendeel. Als de auteur zijn identiteit dreigt prijs te geven wordt hij (spoiler) net op tijd om zeep geholpen door de moeder van de uitgever. Hoera. Gevaar afgewend. Alles loopt met een sisser af.

De moraal? Die is er niet. De scherpe maatschappijkritiek? In geen velden of wegen te bekennen. De nare schrijver ligt goddank onder de groene zoden. De louche uitgever slaagt in zijn snode opzet en krijgt als klap op de vuurpijl het meisje. Applaus alom. Boontje komt zelfs niet in de buurt van zijn loontje.

Natuurlijk is het mogelijk dat de makers hier een Coen Brothers-achtige zwarte komedie op het oog hadden, maar te vrezen valt dat regisseur en scenarist uiterst tevreden waren met dit happy end. Het publiek ongetwijfeld ook.

Het doet denken aan wat dichter Willem van Toorn ooit schreef over een roman van Leonardo Sciascia: ‘Bij Raymond Chandler wint de held, ten koste van grote offers, maar hij wint. Bij Sciascia verliezen de held en de lezer samen, machteloos tegenover het hoongelach van het geteisem.’

Dat maakt Het Verlangen misschien wel tot een modern meesterwerk: geen film die het huidige tijdsgewricht zo treffend weergeeft.

EINDE

Waarom die trut Carmiggelt het in zijn tijd veel makkelijker had

Zoals u heeft gemerkt onderga ik op het moment een soort Carmiggelt-fase. Wat is dat joris een Carmiggelt-fase? Nou mensen, dat is als je zeg maar opeens de behoefte voelt om in okerkleurige kroegjes te gaan zitten in de hoop dat er iets voorvalt dat de moeite van het opschrijven waard is.

Hoe gaat het in zijn werk? Welnu, de ouwe Carmiggelt dook naar verluidt een schaduwrijk hoekje in en verschool zich achter een krant waarin hij twee gaten had geknipt. Aldus kon hij de medemens ongemerkt beloeren. Wie tegenwoordig een papieren krant leest valt ogenblikkelijk als wereldvreemde zonderling door de mand, dus heb ik logischerwijs twee gaten in een tablet geboord. En ik moet zeggen, geen kip die het merkt.

In navolging van mijn literaire held ben ik manhaftig de kroegjes gaan afschuimen, maar dat valt nog niet mee. Ik woon in Eindhoven, niet in de Jordaan. Hier is men aangewezen op de meest verfoeilijke menselijke vinding sinds de clusterbom: het grand café.

Carmiggelt kon rekenen op een eindeloze reeks kluchtige tapgasten, het kleine doch immer vermakelijke leed van drankzuchtige proletariërs en de onveranderlijk kolderieke lotgevallen van bezitloze arbeiders. Hij schreef over de miserabelen, de onderdrukten. Zijn subjecten waren door schuldeisers op straat gezet, hadden net hun vierde echtgenoot verloren aan kanker, moesten jan de barman om gratis jenever smeken en joegen de kinderbijslag er in één avond doorheen.

IK moet het doen met de aanstootgevend kunstmatige ontevredenheid der middenklasse.

Een gouden greep uit mijn observaties: twee peuterprovo’s bespreken de klimaatcrisis boven een gedecanteerde gin tonic; een foodblogger probeert door de jasmijnbloesems heen zijn thee op te slurpen; twee LGBT’ers naar wiens gender ik niet durf te raden zitten knuffelend bij het raam zonder te worden lastiggevallen; de ober is een pijnlijk beleefde anarcho-punker die geruisloos tussen de tafeltjes door zwabbert.

Mijn subjecten hebben het geluk in de grootst denkbare welvaart te leven. Nimmer in de geschiedenis des mensdoms hadden wij het zó goed. Glurend achter mijn tablet krijg ik de indruk dat klein leed nog nooit zo groot (en luidruchtig) was, en groot leed nog nooit zo klein.

Maar jezus, daar kun je toch geen fatsoenlijk stukje over schrijven, makkers? Die gemakzuchtige zwetskous van een Carmiggelt had het maar mooi getroffen met al die gratis ellende. Deksels, wat kan een mens soms verlangen naar de wanhoop van de onderworpenen!

Gelukkig is er bier om het onduldbaar gebrek aan radeloosheid te verdrinken.

Een Knorrige Ontmoeting

Op deze prent ziet u mij in gezelschap van professor Adam Nichols van de University of Maryland en schrijver/kunstenaar Arne Zuidhoek.

In het jaar 1627 werden vierhonderd argeloze IJslanders ontvoerd door Arabische zeerovers afkomstig van de Noord-Afrikaanse kust. Hoe kwamen moslimpiraten, die nauwelijks maritieme ervaring hadden, helemaal in IJsland terecht?

Nichols en Zuidhoek verdiepten zich onafhankelijk van elkaar in deze geschiedenis en kwamen tot de slotsom: omdat de expedities werden geleid door Nederlandse zeerovers!

U kunt hierover lezen in het door mij vertaalde verslag DE REIZEN VAN ÓLAFUR EGILSSON.

Na afloop van deze ontmoeting merkte Zuidhoek op dat ik erg knorrig uit mijn ogen keek. Ik beaamde dat, waarna Arne zei:
“Goedzo. Niets aan veranderen. Er is al genoeg stompzinnig gegrijns in de wereld.”

Zuidhoek is nu mijn beste vriend.