Bal

Er gaan geruchten dat ze in Amsterdam nóg ergens een boekenbal hebben georganiseerd, maar het echte is natuurlijk op 11 maart in Zaandam.
U kunt mij daar live ontmoeten, evenals mijn neef Arthur Van Amerongen, drugsdealer Gabriel Kousbroek, de bekende sportverslaggever Maarten Spanjer, mijn schimmige broer Jurriaan en zo nog wat bijeengeraapt literair gespuis.
Ik ben overigens de enige in dit rijtje die géén dwarsdenker is, dus houd daar wel rekening mee.
Afijn tot later.

Nabokov

Vladimir Nabokov en ik, circa 1954.
Vladimir, met het oog op de voorgewende zedelijkheid gekleed in een ongetailleerde priesterwitte blazer, zat altijd met het geduld van een onverzadigbaar kind op andermans ideeën te azen.
‘Jij nog ergens mee bezig, Van Os?’ vroeg hij dan.
Vervolgens stelde hij zich met de pen in de aanslag achter me op, stilletjes, onderduims, zodat ik vergat dat hij er was. Wanneer ik dan begon te oreren krabbelde hij naarstig alles neer.
Ik weet nog dat ik zei dat ik druk was met een controversiële roman over een manisch-erotisch personage dat een ongezonde interesse aan de dag legt voor de 12-jarige nimfachtige dochter van zijn hospita.
Nou mensen, we weten allemaal hoe dat is afgelopen.

Van Os gaat iemand liquideren

Ik telefoneer met literair agentschap A, alwaar impresario B probeert mijn boekjes bij een betamelijk uitgeefhuis onder de aandacht te brengen.
‘Het is die rancuneuze babbelkous uit Eindhoven,’ hoor ik de secretaresse fluisteren alvorens mijn impresario aan de lijn te laten.
‘Van Os baby,’ zegt hij joviaal, ‘how are things in Woensel-West?’
‘Goed nieuws,’ zeg ik hem. ‘Ik ben weer aan een nieuw boek begonnen!’
‘Aha,’ zegt de impresario, ‘en weet je al wie je gaat liquideren?’
‘Pardon?’
De impresario zucht.
‘Joortje,’ weet je dan niet meer wat we hebben afgesproken?’
Ik weet het niet meer.
‘Jij zou éérst iemand omleggen,’ zegt de impresario, ‘een bekende politicus of Bonnie St. Claire of whatever, dán pas zou je een boek schrijven.’
‘O ja.’
‘Denk aan wat de uitgevers zeggen: iemand die een boek schrijft is geen nieuws. Hoe krijgen we jou in de stoel bij Matthijs?’
‘Ik zal eerlijk zijn,’ zeg ik, ‘ik weet niet of ik uit het juiste hout gesneden ben om Frits Barend te wurgen tijdens de gay pride parade.’
‘Wil je nou schrijver worden of niet?’
‘Jawel maar …’
‘Weet je nog, Joortje? Waarom kreeg die andere Eindhovenaar ook alweer wél een contract bij Lebowski?’
‘Omdat hij tattoos tot in zijn nek had.’
‘Omdat hij tattoos tot in zijn nek had!’ roept de impresario.
Weer haalt hij diep adem.
‘Ik leg het je nog één keer uit. Wie zijn de literaire beloften van vandaag? Laura H., de Syriëganger, komt binnenkort met haar eerste roman. Holleeder: had al een column in de Nieuwe Revu, nu een contract bij de Bezige Bij. Huurmoordenaar Delano R: zat bij DWDD en had zijn eigen tv-show bij RTL. Drugsdealer Imanuelle Grives: gisteren op pad gestuurd met fotograaf, kapper en styliste, en nu een glossy shoot in de Volkskrant. Haar tweets worden binnenkort gebundeld. Kijk, dát zijn pas schrijvers!’
Ik weet even niks te zeggen. Ik heb ooit een potlood gestolen bij kantoorboekhandel Krutjes in Schijndel, meer niet eigenlijk.
Mijn impresario besluit: ‘Welke wijze les leer je hier nu uit, Joortje Kletsmajoortje? Afijn, ik stuur je wel wat grammetjes coke en een uzi. Heb je zelf valse kentekenplaten?’
Als ik wil antwoorden roept hij:
‘Wacht, ik heb Riduoan Taghi op de andere lijn. Die heeft net een contract getekend bij Prometheus. Geldt als een enorm literair talent!’
‘Taghi? Die gewelddadige crimineel? Maar die vent kan helemaal niet schrijven.’
Mijn impresario zucht diep.
‘Joortje, jij snapt nog steeds niks van literatuur.’

Ode aan Meneer Aart

‘De wat knorrige meneer Aart,’ lezen we, ‘werd aan het programma Sesamstraat toegevoegd om het wat minder zoetsappig te maken.’
Ik zou een stap verder willen gaan: Meneer Aart werd aan ons leven toegevoegd om het wat minder zoetsappig te maken. Want Meneer Aart snapte het. Dat het leven bitterzoet is.
In een wereld vol rubbertegels was Meneer Aart de losliggende baksteen waarover je struikelt en je pols breekt.
Meneer Aart was de kuil in het asfalt.
Meneer Aart was de rauwkost bij de friet.
Meneer Aart was het gelopen blauwtje.
Meneer Aart was de mislukte verjaardag.
Meneer Aart was de geschaafde knie.
Meneer Aart was de roestige spijker.
Meneer Aart was de punaise in de Ikea-ballenbak.
Meneer Aart was het slechte rapportcijfer.
Meneer Aart was de derde prijs in de tekenwedstrijd.
Meneer Aart was de angst dat de Sint dit jaar niet komen zou.
Meneer Aart was het pak voor je broek dat je pamperende ouders je niet geven wilden.
Meneer Aart begreep het. Dat kinderen het nodig hebben: de enge oom, de gebroken tand, de dode mus.
Meneer Aart was het vaccin dat een immuunrespons opwekt tegen de teleurstellingen van het leven.
‘Ondanks zijn strengheid en mopperig gedrag,’ lezen we, ‘was Meneer Aart in het bruine pak toch zeer geliefd bij de kleintjes.’
Dat moet zijn: Dankzij.
Dánkzij.

Uit het Zuiden – recensie

Sorry mensen, het duurde even. Maar hier is hij dan: mijn langverwachte beschouwing van ‘Uit het Zuiden’, het boek van actrice Carine Crutzen.
Het kan u door de schier onuitputtelijke media-aandacht nauwelijks zijn ontgaan: mijn geliefde ex Carine debuteerde vorig jaar met een roman. De afgelopen maanden heb ik haar, zoals u misschien heeft gemerkt, dan ook eindeloos geteisterd. Dat lijkt onaardig, maar ik had twee uitstekende redenen.
De eerste reden: Crutzen is een bekende Nederlander. En die staan altijd vooraan in de uitgeversrij. Voor een margeschrijver als ik is dat heel hinderlijk. U moet het zich als volgt voorstellen: u staat, na braaf een nummertje te hebben getrokken, bij de bakker op uw beurt te wachten. Dan komt er ineens een bekende Nederlander binnen. De bakker roept verrukt uit: ‘Ha meneer Brandsteder, komt u verder. Nee, let niet op het klootjesvolk, u kunt uw bestelling meteen doorgeven.’
Vanuit het perspectief van aspirantschrijvers zijn bekende Nederlanders het ergst denkbare richeltuig. U mag er voetstoots van uitgaan dat een veel groter aantal tijdloze meesterwerken het licht had gezien, mits het uitgeefbudget niet naar Yvon Jaspers of Nicolette Kluijver was gegaan. Joris van Os (om maar een willekeurige naam te noemen) was een internationaal begrip geweest, daar valt niet aan te twijfelen.
Maar nee, de Brandsteders van deze wereld vinden dat ze nog niet genoeg in de belangstelling staan, ze willen ook nog romans publiceren.
‘Of die boeken lezenswaard zullen zijn weet nog niemand, maar dát ze er zijn kan niemand ontgaan,’ schreven Aleid Truijens en Wim Wirtz reeds in 2003 in de Volkskrant.
De tweede reden: Crutzens boek gaat over Crutzen. Dat wil zeggen: over de eigen kinderjaren, de eigen familie, de eigen coming of age. ‘Een roman over haar jeugd, waarin geen woord verzonnen is,’ lezen we in de Volkskrant. Want natuurlijk. Een modern boek is autobiografisch. Wij mogen er, eveneens voetstoots, van uitgaan dat Crutz er geen moment aan gedacht heeft om iets ánders te schrijven dan een autobiografie.
Ik blijf van mening dat mensen die zichzelf opzienbarend genoeg vinden om een heel boek aan te wijden best een beetje geplaagd mogen worden. Maar ik sta daarin alleen. Want het grote publiek is juist dol op egodocumenten, zoals Jacques Presser ze noemt.

Fictie als vloekwoord
Waargebeurde verhalen hebben de aloude fictieroman (niet langer een pleonasme helaas) in waardering voorbijgestreefd. Smokkelde een auteur in vroeger tijden zijn leven in bedekte termen een boek binnen, tegenwoordig wordt het hem haast kwalijk genomen als blijkt dat zijn fictiewerk uit de duim is gezogen.
Eind vorig jaar haastte Lieke Kézér zich te verzekeren dat haar tweede roman weliswaar niet autobiografisch was, maar wel ‘dichter op mijn huid’ zat. ‘Aan Chesil Beach’ bevat een disclaimer waarin staat dat de hoofdpersonen niet echt bestaan: in een tijd waarin elk boek autobiografisch is, moet zelfs een groot schrijver als Ian McEwan een coda toevoegen waarin hij de lezer eraan herinnert dat zijn roman toch vooral fictie is.
Dat de term ‘roman’ een elastisch begrip is geworden blijkt uit het feit dat Crutzens boek als zodanig in de markt is gezet. De uitgever vond het een roman, zegt Carine ergens, terwijl het hier toch een loepzuiver geval van geselecteerde memoires betreft.
Zijn romans waar? vraagt Tanny Dobbelaar in haar boek ‘Familieverhalen; de kunst van het schrijven over je naasten.’ Ze zegt: ‘Veel familiegeschiedenissen maken aanspraak op waarheid en vallen dus in de categorie non-fictie. Tegelijkertijd maken ze gebruik van literaire technieken waarmee ze hun verhaal toegankelijker maken – en fraaier. Zijn ze dan nog waar?’
Hiermee stuiten we op nog een andere merkwaardigheid: soms is fictie een effectievere manier om de werkelijkheid te naderen.
‘Vat gerust een paar tantes samen als je familiegeschiedenis zo beter uit de verf komt,’ adviseert kroniekschrijver Marijke Hilhorst. Schrijver Nelleke Noordervliet transformeert haar overgrootmoeder doodleuk tot kinderjuf van het pasgeboren prinsesje Wilhelmina. Is dat ooit gebeurd? Dat is zeer onwaarschijnlijk, maar zo’n scène geeft, aldus Noordervliet, de mogelijkheid om haar overgrootmoeder ‘dichter te naderen dan met pure feiten mogelijk was geweest’.
‘Treurig is mooi als het niet echt is,’ zegt ironisch genoeg een neefje in het boek van Crutzen.

Fictie als loopjongen voor non-fictie
Soms wordt de werkelijkheid ook verdraaid om de privacy van genoemde personen te beschermen of om de auteur te behoeden voor boze lezers. De roman als ‘cordon-sanitair’, noemt Stephan Sanders dat: onder de noemer fictie kan de schrijver zijn handen wassen in literaire onschuld.
Maar nog vaker wordt een boek een ‘roman’ genoemd om een waargebeurd verhaal meer literair cachet te geven. Zo is er een opvallende situatie ontstaan: de suffe roman van weleer wordt vervangen door populaire non-fictie, non-fictie wordt vervolgens aangedikt met fictie en als roman in de markt gezet.
Hoe dan ook, je kunt het de lezer niet kwalijk nemen dat hij graag waargebeurde verhalen leest, net als je het de schrijver niet kwalijk kunt nemen dat hij een boek over zijn moeder schrijft. Een schrijver schrijft wat hij schrijft.
Evenmin kun je het een bekende Nederlander verwijten dat hij bekend is, of dat hij gebruikmaakt van de rode lopers die uitgeefhuizen gretig voor hem uitrollen. Wat een eerlijke gelegenheidsrecensent nog rest is doen wat geen redacteur kennelijk nog doet: het boek beoordelen op inhoud, niet op publiciteitswaarde.
Terug naar het Zuiden dus.

Uit het Zuiden
Ja, Crutzens boek is dus het zoveelste egodocument. Maar is het een GOED egodocument?
Het antwoord is ja. Het zou mij, gezien het voorgaande, voortreffelijk uitkomen als ik kon stellen dat Crutz het zoveelste niemendalletje heeft toegevoegd aan een uitpuilend populistisch genre. Maar helaas, het boek is goed.
Crutzen zet haar verhaal neer op een bijzondere, weloverwogen manier. Hier is een verteller bezig, iemand met kennis van structuur, techniek, spanningsboog. Haar jeugd is geen droge opsomming, maar een op de grond gevallen vaas waarvan de scherven met zorg worden opgeraapt om hem op een onderhoudende manier te reconstrueren.
De herinneringen zijn flarden, ja, maar ook kleine doorkijkjes, een caleidoscopische blik op een bedachtzaam leven. Het boek leest als een bundel nagelaten fragmenten, een door vocht aangevreten dagboek, en juist dat maakt het intrigerend.
Maar er is meer.

Ouders en literatuur
In een van zijn boeken laat Tom Lanoye zijn moeder zeggen: ‘Er is maar één slag volk verfoeilijker dan mensen die slecht schrijven over hun ouders. Dat zijn mensen die niét schrijven over hun ouders.’
Crutzen heeft haar terugblik afgebakend. Haar boek bevat vrijwel geen woord over haar carrière, haar ervaringen als actrice. Mijn jarenlange affaire met haar is nergens terug te vinden. Haar eigen gezin leren we ook nauwelijks kennen. Haar man lijkt een gezichtsloze figurant in een script dat van Carine toch vooral een dochter maakt.
Het verhaal van Crutzen is een verhaal over haar ouders. En daarmee over zichzelf als dochter. Uit het Zuiden gaat over de onmacht om de perfecte dochter te zijn, over krampachtige pogingen zich in het complexe leven van vader en moeder dienstbaar op te stellen. Crutz is er immer op uit om zelfs in de vlezigste, mottigste mens het cultuurwezen op te diepen, en ook in haar ouders wil ze, desnoods met terugwerkende kracht, desnoods door de kracht van het geschreven woord, het beste naar boven halen.
Dat levert een aangrijpende rode draad op. Een intern conflict. En daarin onderscheidt Uit het Zuiden zich van de meeste memoires. Uit het Zuiden is geen roman, hoe graag de uitgever het ook zou willen, maar in het boek zit wel een roman verstopt. Door de korte hoofdstukken, van de raak getypeerde jeugdtaferelen tot aan de schrijnende poëzie van aftakeling en dood, sluimert een universeel thema.
En op de momenten dat Crutz die weet aan te stippen gaat het boek niet meer over Crutz. Niet meer over haar rol als dochter. Niet meer over haar moeder. Niet meer over haar vader.
Dan gaat het over alle dochters. Over alle moeders. En over alle vaders.
Conclusie
Bekende Nederlanders zijn stom en zelfverheerlijkende boeken over je jeugd nog stommer. Maar áls je dan een bekende Nederlander bent, en je schríj́ft over je jeugd, doe het dan met de analytische tederheid en het zelfoverstijgend inzicht van Carine Crutzen.
Ik dank u voor uw tijd.

Aanstekelijke opgewektheid

Vandaag had ik ergens een lezing of zoiets waarbij ik met kenmerkend enthousiasme en aanstekelijke opgewektheid de zaal wist te begeesteren.
Medepresentator was de immer charmante Jacqueline Zirkzee.

Koeperus

Ik las net iets over de controversiële ‘hertaling’ van het werk van Louis Couperus. De in 1863 geboren schrijver was ernstig aan een revisie toe, vond men. Om jongeren aan het lezen te krijgen is zijn schrijfstijl naar verluidt sterk vereenvoudigd.
Ik ben het daar natuurlijk vol-ko-men mee eens.
Dat hopeloos archaïsche mannetje met zijn moeilijke woorden en uitputtend lange zinnen. Dat kan toch ook wel korter, Lowietje?
Ooit was er een tijd waarin de lat der opvoeding hoog werd gelegd en leerlingen gestimuleerd werden eroverheen te klimmen. Maar waarom al die moeite als je de lat ook gewoon op de grond kunt kletteren en de jeugd er doodleuk overheen laat wandelen? Ze hoeven dan niet eens van hun telefoon op te kijken. Hoera.
En het is een stuk inclusiever, want er zijn geen achterblijvers die het elitaire koloniale witte niveau niet halen. Of zoiets.
Ik stel dan ook voor dat we deze lijn klakkeloos doortrekken.
Om jongeren aan het rekenen te krijgen vergemakkelijken we de wiskunde door alles af te schaffen dat ingewikkelder is dan 2+2.
Om jongeren aan de topografie te krijgen schrappen we de helft van alle landen op de aardbol.
Om jongeren aan het denken te zetten censureren we de onbegrijpelijke theorieën van grote filosofen en vervangen ze door een compendium van alle aforismen van Johan Cruijff.
Zet iemand dit even in een leuk manifestje? (Niet te lang). Dan sturen we het naar het ministerie van onderweis.
Ik dank u voor uw tijd.

Nouveau Fuck

Stella’s standpunten voor stijlvolle stijfkoppigheid

Goedenavond, luisteraars.
In deze aflevering van Joortje’s Boekenhoek leg ik, wijsgeer Joris van Os, uit waarom het spraakmakende manifest van Stella Bergsma nog niet genóeg spraakmaakt.
Ongeveer een jaar geleden, net voordat we collectief huisarrest kregen, beloofde ik mijn geliefde Slaatje dat ik haar manifest, Nouveau Fuck, van een temperamentvolle recensie zou voorzien. Dat deze nu pas het licht ziet komt omdat ik te writersblockerig ben om een fatsoenlijke zin uit mijn keyboard te hameren. Wees ervan verzekerd dat ieder woord in dit katern kokhalzerig en met de grootst denkbare wilsinspanning tot stand is gekomen, aan mijn dorre brein ontwrongen als druppels uit een kurkdroge spons.
Om het maar meteen op te biechten, ik stond destijds niet te trappelen van geestdrift. Zelf boeken schrijven lukte al niet, laat staan dat ik een reet zin had in een Bergsma-recensie. Gutte gut, dacht ik, daar hebben we weer zo’n bühnebehagend gelegenheidspamflet waarin ik mag lezen dat ik, verfoeid exponent van het patriarchaat, de suffragettegedachte nog steeds niet genoeg omarmd heb. En dat terwijl ik vroeger bij de Rooie Vrouwen zat.
‘De gevaarlijkste schrijfster van Nederland laat je kennismaken met de onverschrokken vrouw’, brult de achterflap. Ja, brul ik terug, maar niemand kleurt zo braaf binnen de lijntjes van het toelaatbare als iemand die vijftig jaar na Pijkel Schröder nog loopt te toeteren dat vrouwen hun mond moeten opentrekken.
Eerlijk is eerlijk, er valt nog heel wat te bereiken op het front van gendergelijkheid. Maar je mening verkondigen in het volmaakt veilige Holland anno 2021 is niet bepaald onverschrokken. Of gevaarlijk. Iedereen doet het. Het is alsof je een stal vol loeiend vee binnenloopt en tegen een willekeurige koe zegt: Wat dapper dat je je stem laat horen.
Het feminisme van Bergsma is niet nieuw.
Niks nouveau fuck. Vieux fuck dans de nouveaux sacs!
Afijn, niets bereidde mij erop voor dat het boek, waarvan ik de eerste pagina zuchtend en oogrollend opensloeg, zo’n plezierige verrassing zou worden.
‘Intimiderend’, noemen journalisten haar, ‘De grootste mond van Nederland’. Maar lezen die journalisten Stella’s werk eigenlijk wel? Want er is weinig gevaarlijk of schofferend aan haar boek, tenzij u de uitspraak dat vrouwen gelijkwaardig zijn aan mannen in de 21e eeuw nog steeds als bedreigend ervaart.
Het manifest is helemaal niet gevaarlijk. Of kwetsend. Integendeel, ik ken weinig recente manifesten die zo oprecht aardig, zo oprecht liéfdevol zijn als Nouveau Fuck.
Dit klinkt misschien alsof ik het boek onschadelijk wil maken. Alsof ik Bergsma sussend in een doosje wil stoppen. Dat is niet zo, mijn lof is oprecht. Ik vind het een ontzettend LIEF boek. Ik vind het een GEWELDIG boek.
Natuurlijk, het staat vol met KLINKKLARE BULLSHIT. Bergsma wil dat vrouwen ‘dringend gevaarlijk worden’. Vrouwen pamperen te veel. Ze maken zich te ondergeschikt. Bergsma roept vrouwen op om net zulke klootzakken te worden als mannen. Een vrouw die klootzakt wordt minder geaccepteerd dan een klootzakkende man, beweert ze, dus voor de draad ermee.
O ja? Nou, FUCK OFF!
Vrouwen zijn ALLANG klootzakken. Ik heb de nodige klootzakkinnen gekend. Én verzorgd. Het eindeloos begrijpende vriendje was ik. De gratis psychiater. De perfecte luisteraar, ja-schattend van ‘s ochtends vroeg tot ‘s avonds laat. Om vervolgens die fuckers doodleuk te horen zeggen dat ik zo’n slappe vaatdoek ben. “Een échte vent had me allang een klap verkocht,” riepen ze dan, en de volgende dag waren ze terug bij de dominante ex die al het leed had veroorzaakt.
Ik klaag niet, ik constateer.
Ach mensen, wat zijn vrouwen enorme klootzakken. Opgelapt heb ik ze, mezelf wegcijferend, om vervolgens gedumpt te worden als ze weer blakend van zelfvertrouwen de straat opgingen. Pas toen ik rond mijn dertigste zélf meedogenloos ging klootzakken werd ik als bonafide boyfriend material beschouwd.
FUCK klootzakken! Mannen én vrouwen.
Vrouwen zijn onzekerder, generaliseert Stella. Mannen zijn van nature haantjes. KLETSKOEK.
Bergsma verwart ‘mannen’ hier met ‘reaguurders’. Ze verklaart de miezerige reactiemannetjes die haar op internet beledigen, het oliedomme crapuul dat altijd en overal opduikt om de neanderthaler uit te hangen, tot representatief voor ‘de man’. Maar zo is het niet. Er is een bovenlaag van haantjes. Er is een onderlaag van geteisem. Maar het overgrote middenveldrestant bestaat uit fatsoenlijke, doodnormale mensen.
Mannen zijn evengoed onzeker. Als ik ‘s ochtends in de spiegel kijk denk ik: ‘Joortje, jouw meest bewonderenswaardige eigenschap is dat je met die muizige kop de straat nog op durft.’ En laat ik over mijn schrijverschap überhaupt niet beginnen. Ik ben een waardeloze schrijver, denk ik vaak: mijn manifest zou Niveau Ruk heten.
Vrouwen worden niet serieus genomen, zegt Bergsma. Maar ook bij mij is het nooit goed: Niet links genoeg. Niet rechts genoeg. Niet cisgender genoeg. Niet transgender genoeg. En ook ik mag mijn boosheid niet uiten. Want dan ben ik een boze witte man. Een ab irato.
Ik klaag niet, ik constateer.
Eigenlijk zijn mannen en vrouwen gewoon allebei klootzakken. Allebei dom. Allebei lief. Allebei mansplainers. Allebei kutwijven. Allebei haantjes. Allebei roddeltantes. Allebei slechte schrijvers.
FUCK vrouwen. FUCK mannen. En FUCK NOUVEAU FUCK!
Waarom vind ik Nouveau Fuck dan toch zo’n GEWELDIG boek?
Omdat Stella (als ze de belegen provocaties even vergeet, als ze uit haar hart zingt in plaats van uit haar mond) het meest prachtige en invoelbare proza oplepelt dat ik in lange tijd gelezen heb:
“Ik ben lui. Ik kan niet plannen. Ben altijd alles kwijt. Soms vind ik dat zo erg dat ik er dood om wil. Ik kan zo’n hekel hebben aan mezelf, zo’n diepe agressie voelen als ik weer eens alles verkeerd heb aangepakt of loop te zoeken. Als ik me verward probeer vast te grijpen aan de rafelranden van mijn losgetrokken leven.”
Hier gebeurt iets vreemds. Wanneer ze haar onzekerheden opsomt zonder ermee te koketteren, overstijgt haar poëzie opeens de progressieve politieke agenda waarmee je in dit land zo’n goede sier maakt. Op zulke ogenblikken wordt Bergsma tijdloos.
En weet u wat er dan gebeurt? Ik, een man, herken me in die woorden. Ik, een cisgender, een whatever, herken me in wat ze schrijft. Een oproep die specifiek wil zijn, die vrouwen op het oog heeft, die misschien onbedoeld universeel is, spreekt tot MIJ. Raakt MIJ. En haar tekst resoneert opeens als een motherfucker.
Mag dat? Mag ik, een man, mij aangesproken voelen? Of eigen ik me dan weer iets toe? FUCK YOU! Ik doe het gewoon.
Onzekerheid is een universeel ervaren ervaring. Net als Sartriaanse Walging. Zelfhaat grijpt sneller om zich heen dan corona, is verwoestender voor geest en lichaam dan heroïne. De met zelfoverschatting omwikkelde zelfhaat die Bergsma beschrijft is diep menselijk. En in die diepste menselijkheid versmelten alle genderverschillen. Wat lijk ik op Bergsma, denk ik dan. Wat lijkt zij op mij.
Ik heb het uiterst langzaam geleerd, de kunst van het niet-woedend worden, en ik leer het nog steeds. Om mezelf recht aan te kijken, al mijn fouten te zien, en daar toch toegeeflijk om te glimlachen.
Wat een wilskracht is ervoor nodig om in deze tijd van wild zich heen slaande woede níet woedend te worden. Er niet in te stikken. Om in een kolkende rivier van razernij liefdevol, humorvol en vooral stijlvol te blijven. En Bergsma doet dat in haar boek. Dit maakt haar manifest, haar oproep, van onverwoestbare waarde.
Nouveau Fuck is, en ik meen het, vol liefde. Vol wijsheid. Het doet wat niemand anders doet in deze verontwaardigingspsychose. Razen en tieren, maar tóch lachen en zingen. Schelden en vloeken, maar tóch op de woordjes letten. Niet omdat je geen schuttingtaal mag gebruiken, maar omdat de wereld zoveel mooier wordt als je mooie woorden gebruikt.
Nouveau Fuck is een love letter aan de taal. Aan de humor. Aan de stijlvolle razernij. Aan het vermogen tot zelfspot.
Wie Bergsma met een sloophamer afbeeldt heeft haar niet gelezen, óf het gelezene niet begrepen. Want het is Stella die, in het tijdperk van oorlogszuchtig particularisme, adembenemend overstijgende poëzie verkondigt.
En in stijl. Altijd in stijl.

Fuck de broekwinkel

De laatste tijd word ik bijna dagelijks benaderd om de een of andere beroepsgroep door de lockdown te slepen. Alsof ik als zzp’er niet al genoeg moeite heb om naar het einde van de coronale nacht te reizen.
Afijn, nu moet de broekwinkel weer gered worden. ‘De mensen drágen al bijna geen broeken meer,’ is de redenering, ‘en nu gaan ze vanwege het collectieve huisarrest ook nog online bestellen in plaats van in de buurtshop. Dus steunt uw lokale broekhandel.’
O ja? Nou mooi niet. Ik ga de broekwinkel pas weer steunen als:

  • de broekwinkel weer broekwinkel wordt, en geen gehipsterficeerde glutenvrije koffiebar met wat broekenkasten eromheen;
  • het personeel, dat sowieso al uit de hoogte doet als ze mijn provinciale hoofd zien binnenlopen, mij geen badinerende blik meer toewerpt als ik een broek afreken die zij niet mooi vinden;
  • ze ook eens een broek promoten die ons niet door de vijf grootste kledingmerken wordt opgedrongen;
  • ze policorwelgevallige terreurblagen verbieden de wekelijkse broekbespreking samen te stellen;
  • ze het jaarlijkse Broekenbal afschaffen, het minst inclusieve, meest tenenkrommende voorbeeld van zelfvoldane grootstedelijkheid ter wereld;
  • ophouden hoog van de (voor het provinciale plebs volmaakt ontoegankelijke) ivoren toren de blazen, maar wel onmiddellijk in de slachtofferrol donderen en je de gunfactor aftroggelen als het even tegenzit;
  • eindelijk Rutger Bregman eens uit de etalage kieperen want DIE broek ken ik nu wel.
    Ik heb gesproken.