Waarom schrijvers allemaal hufters zijn

Een trut van een regenbui jaagt mij met gezwinde spoed het café in en zoals te doen gebruikelijk verhef ik de nood tot deugd door mij daar een frisse schuimkraag te laten voorzetten.

Je hoort altijd dat beroemde schrijvers zoals ik in kroegen komen waar toevallig ook de voornaamste vertegenwoordigers van de tijdgeest zitten te boemelen. Monet, Einstein, Hemingway, Maartje Wortel. Maar ik zit in Son en Breugel waar alleen Franske de poelier en Joske de slijter aan de toog hangen. Op die toog een eindeloze rij doffe bierglazen en bakjes rotte olijven.

Ik installeer mij aan een tafeltje en spreid mijn schrijfgerei uit. Sommige mensen brengen hun baby mee als conversation piece, ik mijn schrijfgerei. 
Het ritueel trekt de aandacht. Een paar morsige stamgasten keren zich naar mij om en eentje roept: ‘Hé jij! Met je dagschuwe smoel! Ben jij een schrijver?’
‘Wis en zeker,’ antwoord ik zelfvoldaan. ‘Van Os is de naam.’

Er wordt snuivend gegrinnikt. 
‘Wel wel wel,’ zegt de stamgast smalend. ‘Kijk eens, Sjefke! We hebben een echte schrijver in de zaak.’
‘Nou nou nou,’ zegt Sjefke, ‘we worden maar weer verwend, Toontje!’
Toontje en Sjefke pakken werktuiglijk hun glas en schaffelen naar mijn tafeltje, waar ze nogal dreigend aan plaatsnemen. Toontje leunt nadrukkelijk voorover en zegt: ‘Zal ik jou eens haarfijn uitleggen waarom schrijvers allemaal hufters zijn?’
Ik vermoed een retorische vraag en knik alleen maar.

‘Kijk, het zit zo,’ vertelt Toontje. ‘Sjefke en ik zitten allebei op Facebook. Wij vinden het namelijk belangrijk om onze filterbubbel te doorbreken en in contact te staan met mensen uit alle lagen der beschaving!’
‘Zo is het,’ zegt Sjefke. 
‘Facebook,’ vervolgt Toontje, ‘is crosscultureel. Het is de grote sociale gelijkmaker. Er is geen hiërarchie. Iedereen praat daar met iedereen. Er is maar één groep die deze interactieve aard niet begrijpt. En dat zijn jullie! De schrijvers!’

Toontje neemt een slok en ik zie zijn kaken verkrampen. 
‘Jullie schrijvers,’ herneemt hij, ‘zien Facebook alleen maar als een makkelijk kanaaltje om jullie eigen te promoten. Jullie snappen het sociale aspect niet. Voor jullie is het een soort televisie waar je uitgebreid je verhaal kan doen zonder met het lastige gepeupel in contact te komen.’
‘Het gepeupel!’ valt Sjefke bij.

‘Jullie blijven lekker in de auctoriale hoogte,’ zegt Toontje, ‘en hebben geen enkel besef van interactie. Het is allemaal eenrichtingsverkeer bij jullie. Klantenbinding. Ef Bee als klapvee, meer niet!’
Hij slaat met zijn vuist op tafel.
‘Het is om razend van te worden. Nuttige idioten, dat zijn wij voor jullie. Je hebt ons tijdelijk nodig om je reikwijdte te boosten, om je notoriety te bevestigen, dan mogen we weer oprotten.’
‘Oprotten!’ kraait Sjefke.

‘Jullie vergeten dat je in feite de som bent van het aantal volgers,’ gaat Toontje door. ‘Jullie stampen rond op Facebook als een olifant in een porseleinkast: “IK sta in de NRC. IK sta op de foto. IK sta in de Linda. IK kom op tv. IK vind dit en dus moeten JULLIE dat ook vinden. IK IK IK.” Maar aandacht voor anderen ho maar.’
‘Ho maar,’ zegt Sjefke.

‘Dán zijn jullie het medium opeens weer ontstegen en verdwijnen jullie met de grootste bombarie. Maar als er een nieuw boek is komen jullie op kousenvoeten weer terug. Met berichten als: “Op 12 juli wordt mijn boek gepresenteerd in Grachtengordelpand zoveel.” “Hoera, vier sterren in het Parool!” En: “Vergeet niet te stemmen op de NS Publieksprijs.” Als het even te rustig is delen jullie oude artikelen over je eigen. Of jullie quoten eindeloos uit je eigen boek. Dan denk ik: ik heb daar drie jaar geleden al voor geklapt, moet ik nu wéér klappen? Ja dus!’

Hoofdschuddend: ‘Vroeger was bescheidenheid een teken van beschaving. Nu is het een bewijs van zwakte. Dat je blijkbaar niet weet hoe je je eigen vermarkten moet.’ 
‘Hufters!’ roept Sjefke.

Toontje kijkt verbitterd voor zich uit. ‘Soms, heel soms, delen jullie lukraak een paar likes uit. Zo van: JIJ bent vandaag in de gratie, maar JIJ niet. Verder niks. Behalve als iemand een kritische noot plaatst, dan zijn jullie er als de kippen bij om hem terug de obscuriteit in te jagen. En als iemand dan een keer iets aardigs zegt, “ik vind uw boek goed” bijvoorbeeld, dan hoor ik jullie verkneukelend lachen: “Ik weet ook wel dat mijn boek goed is, dat hoef jij me niet te vertellen, onbeduidend keuterboertje uit de provincie.”
‘Keuterboertje,’ knikt Sjefke.

‘Verder reageren jullie niet op ons. Geen antwoorden. Geen bedankjes. Of er moet een nóg bekendere schrijver reageren. Dan geven jullie ineens wel thuis. Dan zeggen jullie: “Ik zie je vrijdag in De Balie, Joseph Alberdingk Thijm!” Of weet ik veel hoe die proleten heten. En niet één schrijver die spontaan iets aardigs tegen mij zegt. Zo van: Wat fijn dat je het slagerscertificaat van Eurofins Food Safety Solutions hebt behaald, Toontje!’

Toontje buigt weer voorover. ‘Kijk, normale mensen zoals wij, die worden uiteindelijk een beetje moe van zich eigen. Dan zeggen we tegen onszelf: houd nu je klep maar even, Toontje. Maar schrijvers worden nooit moe van zich eigen. Nooit! Hebben ze net een vuistdik boek geschreven dat alleen maar over hun eigen gaat, gaan ze ook nog eens eindeloos hun eigen loftrompet steken. Oeverloos. Onvermoeibaar!’

Met een snik in zijn stem zegt hij: ‘Dat Daan Heerma van Voss gewoon één keertje tegen me zegt: “Gefeliciteerd met het slagerscertificaat van Eurofins Food Safety Solutions.” Meer vraag ik niet. Maar nee hoor. IK IK IK.’

‘Ja maar IK doe dat allemaal niet,’ werp ik tegen. ‘IK ben altijd heel aardig tegen mijn klapvee.’

Een regenbui van doffe bierglazen en rotte olijven jaagt mij met gezwinde spoed het café weer uit.

Feminisme 3.0

In Feministisch Café Bolle Mina te Knegsel is de gezelligheid vaak ver te zoeken. Er zitten altijd wel een paar bejaarde dames aan de toog te klagen over teen of tander. Maar het is de enige kroeg in het dorp die na tweeën nog schenkt, dus waggel ik er soms binnen.

Afgelopen nacht trof ik daar actrice Sigourney Weaver, die vroeger in mijn favoriete film Ghostbusters speelde. Ze was in gezelschap van een paar mistroostige collega’s en toen ze me zag zwaaide ze. ‘Ha Joortje, jij ook hier? Neem een biertje, ik betaal.’

‘Ach, Joortje,’ zei Sigourney toen ik plaatsnam, ‘wij zitten ons boos te maken over het moderne feminisme.’
‘O ja?’ zei ik terwijl ik het bier naar me toe schoof.
‘Het zit zo,’ vertelde Sigourney. ‘Er is net weer een nieuwe superheldenfilm verschenen. Captain Marvel. Ooit was dat een vent maar nu een vrouw. Gender swap noemen ze dat. Vorig jaar had je opeens vrouwelijke Ghostbusters en morgen ongetwijfeld een vrouwelijke James Bond. En iedereen roept: eindelijk laat Hollywood zien dat ook vrouwen actiehelden kunnen zijn. Eindelijk zien we ook vrouwen in de hoofdrol!’

‘Dat is toch juist goed?’ zei ik terwijl ik alvast een tweede rondje bestelde. 
‘Nee!’ riep Sigourney boos. ‘Het is beledigend. Neem Angelina Jolie nou. Angie, vertel jij het eens aan Joris.’

‘Vijftien jaar geleden speelde ik Lara Croft,’ zei Angelina, die naast ons aan de bar zat. ‘Een soort Indiana Jones maar dan zonder die stomme pet. Ik geef toe, ik zat strak in het hemd. Maar Rambo was ook altijd ontbloot. Actiehelden zijn erotiserend, daar is niks seksistisch aan.’
‘Ja, ja,’ beaamde ik, ‘maar zei Ariel Levy niet dat wat voor bevrijdende seksualiteit moet doorgaan feitelijk conformisme aan het mannelijk schoonheidsideaal is?’
‘Punt is:’ zei Angelina nurks, ‘ik reed rond op een motor en sloeg schurken dood.’

‘En Lucy Lawless,’ wees Sigourney, ‘die kan er ook over meepraten.’
‘Twintig jaar geleden speelde ik Xena de Warrior Princess,’ legde Lucy uit. ‘Ik mepte prehistorische monsters omver met m’n blote handen. En als klap op de vuurpijl kreeg ik een lesbische relatie met mijn tegenspeelster. Als dat niet progressief en woke en LBHT is weet ik het ook niet meer.’

‘En Kate Mulgrew.’ Sigourney trok de dame aan het einde van de bar naar zich toe. 
‘Ik was Captain Janeway in Star Trek Voyager,’ zei Kate. ‘Ik was godbetert de kapitein van het ruimteschip. Ik had de hoofdrol. En iedereen keek naar die serie! Nu hebben ze een nieuwe serie: Star Trek Discovery. En iedereen blaast enorm hoog van de toren dat een vrouw daarin de hoofdrol heeft. Alsof ik nooit bestaan heb!’

‘En ik,’ zei Sigourney, ‘speelde de actieheld Ellen Ripley in de Alien-films. In fukking 1977! Hele hordes buitenaardse wezens heb ik uitgeroeid. In m’n eentje! Lang voordat Schwarzenegger dat deed. Ik was al een rolmodel voor kleine meisjes toen jij nog in de luiers lag, Joortje. Voor kleine jongetjes trouwens ook. Onder de miljoenen fans heb ik nooit een jochie ontmoet dat zei: die films zijn goed, alleen jammer dat een chick de hoofdrol speelt.’

‘Kortom, wij zijn allemaal vrouwelijke actiehelden,’ besloot Sigourney. ‘Maar die jonge blagen doen alsof ze het feminisme zelf hebben uitgevonden. Alsof er nog nooit een vrouwelijke actieheld is geweest. Geen enkel historisch besef. Dat is toch om laaiend van te worden?’

‘Vroeger speelden we helden die toevallig vrouw waren,’ zei Lucy Lawless. ‘Nu krijsen ze je toe: Ik ben een vrouw! Vervelend hè, dat ik een vrouw ben? Jaahaa daar kun jij niet tegen hè, chauvinistisch mannetje, dat ik een vrouw ben? Had ik al gezegd dat ik een vrouw ben?’

Angelina zuchtte: ‘De Franse feminist Elizabeth Badinter heeft gelijk: in plaats van naar gelijkwaardigheid te streven, beklemtoont het moderne feminisme de verschillen tussen de seksen en verlangt het een voorkeursbehandeling.’

‘En wie nemen ze op de korrel, die derdegolf-feministen?’ brieste Sigourney. ‘De Saudi’s in het Midden-Oosten? De slavernij in Mali? Het bedrijfsleven vanwege de loonkloof? Nee hoor, science fiction-fans! Terwijl die in de jaren ‘60 al een zwarte vrouw op de brug van het Starship Enterprise hadden. Luitenant Uhura. Vijftig jaar geleden, Joortje! En geen Star Trek-fan die daar moeilijk over deed. Nerds zijn godbetert de meest progressieve subcultuur die je maar kunt bedenken. Nerds hebben talloze vrouwelijke helden: Beatrix uit Kill Bill, Prinses Leia uit Star Wars, Sarah Connor uit de Terminator, Alice uit Resident Evil, enzovoort enzovoort. En uitgerekend die zetten ze nu weg als misogyne neanderthalers omdat ze de nieuwe Ghostbusters niet grappig vinden! Die wás trouwens ook niet grappig.’

‘Activisme moet onderlegd zijn,’ zei Kate Mulgrew. ‘Belezen. Zelfkritisch. Genuanceerd. Het moet onderscheidend zijn, en niet generaliserend. Activisme moet aan voortdurende ontwikkeling onderhevig zijn. Activisme moet van zijn fouten leren om zo scherp mogelijk te worden. Feminisme moet nieuwsgierig zijn naar de mechanismen achter verwerpelijk gedrag. Niet zomaar een spervuur loslaten op iedereen die je in het vizier krijgt. Daarmee maak je je als feminist belachelijk. En als jij je als feminist belachelijk maakt, dan schaadt dat de goede zaak.’

Tegen die tijd was ik totaal laveloos. Ik legde mijn hand op Sigourneys bibs en lalde: ‘Ach ach, arme poesjes. Hebben jullie dan traantjes? Gutte gut de vrouwtjes ook altijd met hun schattige probleempjes. Afijn, gaan we nog met z’n allen naar een hotel of hoe zit het?’

Waar wilde ik ook alweer heen met dit verhaal? O ja, ik zit thuis met twee gekneusde ribben en een schedelfractuur. Kan iemand wat boodschappen voor me doen?

Dank.

Een dagje Amsterdam

Toen ik gisteren in de hoofdstad was nam ik de omstandigheid te baat om mijn vriend Kareltje op te zoeken.

Kareltje had vroeger een Starbucks aan de Onkelboerensteeg, maar onlangs moest hij plaats maken voor een winkel waar ze uitsluitend hazelnootpasta verkopen.

‘Ach Joortje,’ jammerde hij, ‘moet je eens kijken wat er van onze mooie stad geworden is. Vroeger zat er een Starbucks op elke hoek van de straat. En nu is de authentieke ambachtelijke Starbucks volkomen verdwenen uit het straatbeeld. Ik herken de binnenstad niet eens meer!’

Kareltje barstte in tranen uit. 
‘Nog even en dan weten de jongeren niet eens meer wat Starbucks was. Er is totaal geen historisch besef.’